Het kerstgevoel van Days-Of-Wild

Jean-Paul (Days-Of-Wild)

Het is kerst. Columnisten delen hun kerstgevoel met jou. In deze column het kerstgevoel van Days-Of-Wild.

Ik hou niet zo van kerst. Nou, dat is niet helemaal waar, ik hou niet zo van de verplichte gezelligheid die rond kerst hangt. En niet alleen rond kerst, rond al de feestdagen, met uitzondering van Sinterklaas, dat afgezien van de commercie nog steeds een kinderfeest is gebleven. Een spontaan feest, prima. Maar massaal overal lichtjes ophangen en bomen in huis halen, is niet mijn idee van vrolijkheid. Niet dat ik niet graag bij de mensen ben waar ik doorgaans kerst mee vier, het is de gedwongen vrolijkheid waar ik moeite mee heb. Dat en Sky radio, wiens enige bestaansrecht schijnt te zijn dat ze de hele maand december de ether kunnen vervuilen met een hoeveelheid bagger die de giframp in Bhopal doet verbleken tot het morsen van een druppeltje verfverdunner in de oceaan.

In de loop der jaren, met het ouder worden, heb ik een cynische blik op de wereld ontwikkeld waarin geen ruimte is voor spontane, vooraf vastgelegde vrolijkheid. Het omhakken van een boom, deze in je huis zetten en volhangen met lichtjes, slingers en ballen is een raar fenomeen. Het neerzetten van een kunstboom is, als je het goed beschouwd, zo mogelijk nog vreemder. Het feit dat we eigenlijk allemaal geen idee hebben wat we ermee aan moeten, wordt wel bewezen door het feit dat op tweede kerstdag de meubelboulevards massaal volstromen met mensen die even uit de gezelligheid van de vorige dag willen en terug naar de alledaagse sleur verlangen. Doe mij dan nog maar een sparrenboom extra.

Vroeger toen ik klein was, had ik minder last van dat cynisch wereldbeeld en was kerst nog gewoon gezellig. Dat geldt voor elk kind denk ik. Een boom met ballen en lichtjes en lekker eten is gezellig. Samen met mijn moeder tuigde ik altijd de boom op. Naarmate ik ouder werd, nam mijn verantwoordelijkheid omtrent de inrichting van de boom toe. Eerst mocht ik de ballen aangeven, daarna mocht ik zeggen waar ze moesten hangen en toen ik oud genoeg was, mocht ik helpen met ze erin hangen, tot het moment dat ik helemaal alleen de boom mocht doen. En ik vond het nog leuk ook.

Maar het hoogtepunt van kerst was toch wel het spelen met kaarsen. Dat begon met een grote, dikke, ronde kaars die in een massieve schaal stond. De kaars was zo groot dat er maar liefst vier lonten in zaten. Veel lonten, alleen waren ze niet zo lang. Ze reikten nog niet eens tot een derde van de kaars, waardoor deze uiteraard niet op te branden was. Ik vroeg of ik er een lont in mocht maken. Dat mocht, als ik maar voorzichtig was. Voorzichtig zou ik zijn. Voorzichtig zou ik zijn om het niet te snel of makkelijk voor elkaar te krijgen.

Het was niet zozeer mijn doel om er lonten in te krijgen, maar om zo lang mogelijk met die kaars en vuur te kunnen klooien. Gewapend met lucifers, satéprikkers en een zakmesje ging ik aan de slag. Met behulp van een andere kaars verwarmde ik het zakmes om aan de zijkant een gleuf in de kaars te kunnen smelten. Dat ging minder makkelijk dan gedacht, want het mesje werd steeds heter tot het punt dat ik hem niet meer vast kon houden. Het mes liet ik afkoelen en prikte vervolgens een rijtje afgebroken lucifers onder elkaar in de kaars en stak de onderste aan. Een mooie lange vlam smolt een heel stuk van de zijkant weg, maar het ging niet echt diep.

Na vele pogingen had ik dan eindelijk een gleuf in de kaars gesmolten waar ik een lont in kon stoppen. Met behulp van een andere kaars en kaarsvet dat van de grote kaars in de schaal was gesmolten tijdens het maken van de gleuf, dichtte ik het ontstane gat. Het resultaat stemde mij uitermate tevreden, maar mijn moeder vond dat deze kaars niet meer voor 'algemeen kerstgebruik' in aanmerking kwam. Of ik hem dan verder mocht 'behandelen'. Als ik maar voorzichtig was. Arme kaars.

Je wordt als kaars gemaakt en dan heb je toch voor ogen dat je feestelijk op zal branden tijdens een heerlijk diner, of bij het borrelen na afloop voor de broodnodige sfeer zal zorgen. Je verwacht niet dat je door een elfjarig joch mishandeld zal gaan worden alsof hij staatsgeheimen aan je wil ontfutselen. Nu ik niet langer tot doel had er een lont in te krijgen, had ik mogelijkheden genoeg om de kaars verder te mishandelen. Eerst bouwde ik kampvuurtjes van lucifers die steeds groter werden. De kaars smolt hierdoor geleidelijk aan en het eind van die kerst had ik een schaal vol met kaarsvet. Mijn moeder wilde dat weggooien maar ik wist haar ervan te overtuigen de schaal te bewaren zodat ik volgend jaar weer verder kon gaan. En verder ging ik.

Ik bouwde huizen van lucifersdoosjes, ondersteund door een frame van lucifers, aanelkaar geplakt door gesmolten kaarsvet. En dan de fik erin! Uren was ik ermee zoet. Op een gegeven moment heb ik zelfs de plastic binnenkant uit een ijzeren speelgoedautootje gesloopt en het autootje in de fik gestoken. Het hele huis moet vreselijk naar de rook gestonken hebben en ik heb nooit begrepen waarom mijn moeder dat heeft toegestaan, maar ik vond het fantastisch. Ik heb me nooit gebrand, hooguit aan het ijzeren autootje, dat een langere afkoeltijd bleek te hebben dan kaarsvet.

Later was daar de lol ook wel van af en werd kerst steeds meer synoniem voor eten, en globaal gezien overvloed en decadentie. De gedwongen gezelligheid deed zijn intrede. Als ik nu kijk naar mijn kinderen dan hebben ze dat gelukkig niet. Kerst is voor hen gewoon een gezellige tijd, met een boom en versieringen, met de hele familie gezellig bij elkaar en uiteraard ook cadeautjes. Ik hoop dat ze niet mijn kijk op de dingen geërfd hebben. Misschien kan ik dan via hun onbevangen blik een beetje van het kerstgevoel terugkrijgen.