Zeikcolumn

Esther (Estherschrijft)

Het zijn weer Esther-pester-weken bij uw super!

We hebben weer een enorme collectie Esther-pesters voor u ingeslagen en de voorraad is onuitputtelijk, maar het mooiste is wel:
U krijgt zo’n Esther-pester helemaal gratis bij een pakje boter! Of een kilo uien. Of een pakje kauwgom. Of een tube tandpasta. Of een fles azijn. Of een zak paprikachips. Of…

Knip de bon uit en lever ‘m in bij de dichtstbijzijnde super.
U kunt zo vaak meedoen als u wilt.
Verzamel ze allemaal!

Ken je dat? Dat je je zo mishandeld voelt door ‘het lot’, dat je paranoïde trekjes bij jezelf ontdekt? Dat je haast gaat geloven dat er in grote oplage een advertentie als deze door de stad verspreid is?

De Esther-pester. Er zijn de afgelopen weken momenten geweest dat je me wijs kon maken dat hij bestaat.

Na dat overrompelende telefoontje had ik nog niet in de gaten dat de actieweken weer begonnen waren. Toen ik de stem aan de andere kant van de lijn eindelijk met goed fatsoen mocht wegdrukken, begreep ik dat ik mijn grootste project kwijt was. Met het werk dat ik onderhanden had, wilde het even niet meer zo vlotten. Met m’n computer ook niet. Die hield het voor gezien. Zeker ATV.

Het duurde een stief kwartiertje voordat het ding wilde waar hij voor ingehuurd was. Een paar uur later zeeg ik met tien vingers in de aanslag neer in mijn bureaustoel. Bleek de overstap naar een andere alles-in-één-provider ook niet vlekkeloos te zijn verlopen. Geen internet. Waar is dat nummer van de klantenservice, waar is de telefoon? En waar is de kiestoon?

Omdat wij nimmer voor één gat te vangen zijn, bel ik het nummer met de mobiele telefoon. “Dit informatienummer kost 10 cent per minuut, plus de kosten voor het gebruik van uw mobiele telefoon”, zegt een vrouwenstem zonder medeleven. “Acceptabel”, denk ik nog. Het oplossen van mijn probleem kan nooit duurder zijn dan een halve euro. Een half uur later weet ik dat er tientallen anderen zijn met kostbaardere problemen dan de mijne, dat de computer van de juf aan de lijn het na grondige inspectie – op mijn kosten – ook niet doet en dat ik dus helaas op een ander tijdstip terug zal moeten bellen. Zeker dezelfde alles-in-één-provider als ik.

Let’s call it a day. Na een uurtje of zes gepruts om mijn thuiskantoor in bedrijf te houden, geef ik de moed officieel op. Even wat negatieve energie kwijtraken. Even flink op de pedalen stampen. De eenlettergrepige woorden die in een gestage stroom mijn mond verlaten, bevatten vooral veel u- en i-klanken. Ze zullen vast verwaaien in de gure herfstwind. Als ik m’n omafiets - die ik voor de  prijs van een nieuwe op heb laten knappen omdat het zo’n verdomd fijn fietsie is - uit de stalling haal, blijkt de gloednieuwe achterband zo plat als een  dubbeltje. Ik produceer nu ook vierlettergrepige woorden met voornamelijk o-klanken.

Wat is het koud voor de tijd van het jaar en waarom doet de verwarming het niet? Waarom staat de zolder blank? Hoe bestaat het dat ik dat WC-eend-met-bleek-ongelukje net krijg als ik nieuwe kleren aan heb? Is dat verf aan mijn nieuwe jas? Waarom valt dat kuipje boter nu weer uit mijn handen en waarom uitgerekend met de open kant naar onder? Wat doen die grijze vlekken in mijn wasgoed? Hoe kan het dat er witte prut uit mijn stoomstrijkijzer komt? Waarom sta ik, net die ene keer dat ik zeker op tijd moet komen, in een file van 12 kilometer? En waarom zijn de batterijen van mijn voicerecorder op, midden in een interview? O, en waarom voelt mijn lijf zo warm? Shit… ook dat nog.

Drie dagen lig ik zwetend te ijlen in m’n bed. In het schemergebied tussen waan en werkelijkheid zie ik stapels drukwerk door mijn brievenbus dwarrelen die allemaal openen met de scoop van de week. “Het zijn weer Esther-pester-weken… het zijn weer Esther-pester-weken… het zijn weer Esther-pester-weken… het zijn weer Esther-pester-weken…”

Nog nooit was ik zo blij dat het maandag was. Gelouterd stond ik op uit de voddenbaal waar ik mijn uitgezweten ellende in achterliet. Op weg naar een klant liep ik een kennis tegen het lijf. “Alles goed?” riep hij in het voorbijgaan. “Gezien de omstandigheden wel”, riep ik terug. Gealarmeerd bleef hij staan. Luchtig somde ik een rijtje Esther-pesters op. “Maar je bent gelukkig gezond”, bagatelliseert hij, dus ik vertel hem van de griep. “O, daar ben je zo te zien overheen. Als het maar niks ernstigs is.” Nee, dat moet er nog bijkomen ook. “De rest is bijzaak”, sust hij. “Je moet er wat luchthartiger tegenaan kijken.” Ik vraag me af of hij dat ook zal doen als ik straks mijn huissleutel ter hand neem en er met zwierige letters ‘klootzak’ mee in de motorkap van zijn nieuwe Volvo kras.

Ik denk dat ik maar eens even langs het hoofdkantoor van Jumbo rijd. Ik heb nog een leuke advertentiecampagne voor hen op de plank liggen.