Necrofilie

Karel (Ton-Deuse)

Deze column had hier bijna niet gestaan. Ik reed gistermiddag in op een begrafenisstoet: één dode. En ik klaag wel eens over de politie; want normaal gesproken hoef ik niet eens schuin de straat over te steken of ik heb al een bon aan m’n reet hangen. Maar in dit geval niks dus. Kan ook te maken hebben met dat de tegenpartij geen verklaring wilde afleggen. Afgelegd worden wilde ie nog wel, maar dat was dan ook alles.

Kwam goed uit, want ik had nogal haast. Ik was op weg naar m’n Parnassia-therapie voor necrofielen met ontbindingsangst. Ja, wij necrofielen hebben het niet makkelijk. Het is altijd maar weer afwachten als je een graf open trekt. Doorgaans komt er dan toch een opgezwollen blauw aangelopen lijk tevoorschijn. En daar moet je het dan mee doen. Moet je jezelf toch effe over dat dooie punt heen helpen. Ja, wij necrofielen hebben het niet makkelijk.
Komt ook door de excessen. Twee weken geleden in De Telegraaf een bericht over een necrofiel die was gesnapt met het inzamelen van botten. Ons circuit is klein, dus ik ken hem. Het was naar mijn maatstaven betrekkelijk onschuldig, want eigenlijk wil ie alleen maar merg pijpen. Maar ja, onlangs in crematorium Ockenburgh. Ik weet niet of u het hebt gelezen in de krant, maar er stond in chocoladeletters
“Necrofiele pyromaan randt zeventien urnen aan”.
Zeventien! Ik ben na twee verse lijken al uitgeput!
Stomme actie trouwens. Hij kon sowieso al worden herkend aan zestien ‘vingerafdrukken’ in het as. Maar hij werd ook nog eens op heterdaad –let op dat woord- betrapt, want de zeventiende urn bleek net van het vuur te zijn gekomen. En dat kennen ze niet in een crematorium, dat er iemand begint te schreeuwen als ie zich verbrandt.
Ze zeggen wel eens: wie z’n billen verbrandt, moet op de blaren zitten. Maar met zijn geval ligt dat toch effe anders.
Dus die ligt nou met z’n pik in het brandwondencentrum Beverwijk. En het verhaal heeft nog een staartje. Want toen ie net met succes geopereerd was, heeft ie zich ook alweer misdragen. Hij had de volledig afgestroopte huid van een net overleden achttienjarig meisje gevonden en had door daar met behulp van een fietspomp de nodige lucht in te blazen z’n eigen opblaaspop mee gecreëerd. En daar had ie zich vervolgens aan vergrepen.

Ja, wij necrofielen hebben het niet makkelijk. Dus zijn we een publiciteitsoffensief gestart om de necrofilie een positief beeld te verschaffen. Met de verzamelde crematoria zijn we overeen gekomen, dat er elk jaar voor ons een open dag wordt georganiseerd: op Aswoensdag. Als het dan niet te veel waait ten minste. Dat heeft onze vereniging As Best goed voor elkaar gekregen. Hier in Den Haag zijn we met ons platform Dood Leuk met begraafplaats Oud (L)Eijck en Duijnen in onderhandeling over het project Afzerkplek.

Wij necrofielen hebben het niet makkelijk. Gelukkig was ik getrouwd met een begripvolle vrouw. Ze reageerde altijd perfect in bed; ze bleef zo stijf als een plank. En ze hield zich heel goed als ik tijdens het hoogtepunt van de seks uitriep:
“Ik wou dat je dood was!”
Elke jaar gingen we op vakantie. Ze wilde altijd naar het Zwarte Woud. Maar we kwamen er nooit aan, want bij elke afslag op de Autobahn stond Ausfahrt en ging ik de weg af. Ik weet ook wel dat dat ‘afslag’ betekent, maar ik wou het zekere voor het onzekere nemen.
Maar de laatste tijd deed ze erg griezelig. Kwam ik thuis en lag ze naakt op bed; draaide ze haar hoofd 360 graden en riep ze:
“Fuck me, Jesus!”
Ik met haar naar het ziekenhuis. Levensbedreigend. Ze werd meteen geopereerd en moest daarna naar de intensive care. Ik mocht er niet bij; ook niet bij de tweede cruciale ingreep. Toen de behandelend arts uit de operatiekamer kwam, vroeg ik hem dan ook:
“Dokter, laat me niet verder in spanning. Ga ik een leven tegemoet vol verdriet en kwelling of gaat mijn vrouw dood?”

Afijn, ze is overleden. God hebbe haar ziel. Maar ik heb haar lichaam…

© Karel Kanit