De Discoverydementie

Neuskleuter

Vroeger dacht ik dat je van documentaires slimmer werd. Ik was een groot Discoveryfan –de enige zenders met documentaires, toch?- en kon uren blijven plakken aan de tv. Nu word ik ronduit agressief van het kijken naar bepaalde documentaires. Op enkele pareltjes na in de uitgebreide werkelijkheidsverslagen op tv, ik noem maar eens een willekeurige How it’s made, een persoonlijk verhaal over de joodse Abraham Prins, of de altijd overzichtelijke tijdsbeelden van Andere Tijden, is het vaak droevig gesteld met het niveau van de makers.

De grootste ergernis bij documentaires is de herhaling. En de herhaling. En had ik de herhaling al genoemd? Voor elk Amerikaans reclameblok roept de voice-over een vraag op. “Zou de ijsbeer nog eten kunnen vinden voor zijn winterslaap begint?” Een fade-out en een fade-in op de Europese televisie. Hetzelfde beertje kijkt opnieuw zielig geeuwend in de camera. “Zou de ijsbeer nog eten kunnen vinden voor zijn winterslaap begint?” Het antwoord wordt uiteraard pas vlak voor het volgende reclameblok gegeven, want eerst moet je als kijker nog weten waarom het ijsbeertje eten nodig heeft voor zijn winterslaap.

Dan komt de beeldherhaling weer terug. Het gapende ijsbeertjes gaapt blijkbaar het spectaculairst in dat ene shot, want het komt steeds weer terug. Ja, steeds weer komt het terug. Dat gapende beertje. Dat komt uiteraard omdat de makers te weinig beelden hebben van het beertje, maar toch die opgelegde 25 of 52 minuten exact moeten vullen. Met dat hongerige, gapende beertje. Ik noem maar even dat hij ook nog hongerig is, want je weet al dat hij gaapt. Maar het beeld is zo mooi dat het er toch even in moet, voor het geval je een beetje dement begint te worden. Zodat je het niet vergeet.

En dan nog al die stemmingmakerij in de klassieke Discoverydocumentaires. Met dramatisch diepe stemmen vertelt een vrouw die vanaf haar vierde al rookt: “Het beertje weet nog niet wat hem te wachten staat.” Dit “jah, duh!”-effect wordt continu ingezet om een niet bestaande spanning op te roepen bij de domgemaakte kijker. Er wordt zelfs nog een introspectie geboden in de gedachten van het hongerige, gapende ijsbeertje dat wil winterslapen. “Hij loopt moedeloos rond, op zoek naar voedsel. Jonathan” – het beestje moet een naam krijgen voor de emotionele binding met de kijker – “mist zijn broertjes en zusjes. Alle ijsbeertjes haten hem. Ook mist hij zijn moeder die hem heeft verstoten. Hij piekert nu over alle lessen die hij ooit van haar heeft geleerd over het vinden van voedsel. Als hij nu geen voedsel vindt, zal hij het misschien niet overleven.”

De cliffhangers worden voor ieder reclameblok erger. Het “na de reclame wordt alles erger”-effect wordt gevolgd door het “na de reclame wordt alles nóg erger”-effect, het “na de reclame wordt alles nóg véél erger”-effect, het “je kan het niet geloven, maar na de reclame wordt alles nóg véél érger”-effect tot je uiteindelijk uitkomt op het “ik stel je alvast gerust, want na de reclame komt het op de een of andere manier weer goed, want we zouden je als kijker echt niet meetrekken in zo’n dramatische gebeurtenis als het slecht afloopt”-effect. Daarbij kan het vaak niet slecht aflopen. Als de documentaire over mensen gaat, kan je immers alleen maar zo veel details weten omdat ze het hebben overleefd, om maar weer even terug te komen op het “jah, duh!”-effect. In de meeste gevallen worden ze nog zelf geïnterviewd ook. “Zal hij het overleven?” “Hmm, ik weet het nog niet, hij vertelt er nu wel zelf over... Jah duh!”

Wie met al die verschrikkelijke stijlfiguren nog door kan kijken, kan zich tenslotte ook nog ergeren aan de inhoud. De werkelijkheidsweergave van een documentaire is per definitie gekleurd door de maker. Bij Greenpeace en IFAW zijn de ijsbeertjes altijd het slachtoffer, bij het Rode Kruis zijn dat de negertjes, bij Unicef de gehandicapten en aan lepra lijdende negertjes, bij Terre des Hommes de werkende negertjes en bij alzheimer is iedereen het slachtoffer, behalve de Discoverykijkende dementen. Bij Michael Moore is de Amerikaanse overheid steeds de dupe, maar hij weet het origineel in te pakken door een high-speed opstapeling van random feiten, die door zijn montageproces uiteindelijk zo’n sterk verband vormen, dat zijn opiniemuur belet dat je eigen denkstromen ook nog werken, zodat je na afloop slechts instemmend kan knikken.

Vroeger dacht ik dat je van documentaires slimmer werd. Nu weet ik wel beter. Van iedere verplicht gevulde 25 à 52 minuten van een standaarddocumentaire zijn maar een paar minuten effectief gebruikt voor het overbrengen van informatie. Cut the crap! Documentairemakers zouden de lat wat hoger moeten leggen. Knip in dat kind dat documentaire heet. Onderschat mij niet, tot ik zo oud en bejaard ben dat ik zonder ergernis kan genieten van alle herhalingen met mijn eigen Discoverydementie.