Fries Paspoort

Neuskleuter

Gemeente Utrecht. Dat staat nog in mijn paspoort, die ik in handen kreeg op de dag dat ik naar Friesland verhuisde. Vorige week kreeg ik ineens een brief van de gemeente thuis, waarin stond dat mijn paspoort weer aan vernieuwing toe is. Dat betekent dat ik in augustus exact vijf jaar in Friesland woon. Vijf jaar. In Friesland. Als je mij dat tien jaar geleden had verteld, zou ik krom liggen van het lachen. Ik? In Friesland? Je bent niet goed wijs, gek! Maar het is er toch echt van gekomen. Vijf jaar. Dat is best een tijd. En ik ben nog niet ingeburgerd.

Een belangrijk punt van inburgeren is het leren van de taal. Nu moet ik eerlijk zeggen dat ik het niet spreek. Tenminste, niet met succes. Bij oont moorn en oont sjèn krijg ik een flauw lachje terug. Toen ik mijn zojuist geleerde woord ‘stokslobberje’ uitprobeerde in de kroeg keek die jongen me wel heel geil aan en Easterein klinkt bij mij meer Engels dan Fries, zodat ik de weg daar naartoe beter sneupend dan vragend af kan leggen. Bij het uitspreken van heit en mem krijg ik meewarige blikken, vooral als ik hen verwar met het vertrouwd klikkende pake en beppe. En als zelfs mijn beste vriendin onder de tafel kruipt van het lachen als ik alleen maar áánkondig iets Fries uit te willen spreken, moet ik de conclusie trekken dat ik bij lange na niet ben geslaagd voor de taal.

Gelukkig zijn er meer punten om op te scoren. Sport en andere activiteiten, bijvoorbeeld. Zo heb ik nog een seizoenskaart van de plaatselijke schaatshal in mijn portemonnee. Ik heb nog maar acht vrije ritjes over op die kaart. Van de tien. En klunen, dat kan ik ook, zelfs zonder schaatsen. Ik heb ook een keer heel sportief gekeken naar de Elfstedentocht op de fiets. Maar kaatsen wordt ‘m niet. Kaatsen is eng, met die venijnig harde balletjes die je moet vangen op slechts een leren handschoentje, als je geluk hebt en niet op een ander lichaamsdeel wordt geraakt. En zeilen, ik krijg vast al een klap van zo’n paal nog voor ik de haven uit ben. Fierljeppen heb ik wel eens geprobeerd, maar als ik nog kinderen wil krijgen klim ik wel in een ander soort paal. Het sporten zal dus … een kleine voldoende scoren, hoop ik?

Ik heb wel een aantal punten waar ik écht goed in ben. Eten en drinken, bijvoorbeeld. Ik ben dol op Fryske súkerbôlle en van die heerlijke dúmkes met anijsgeur. En oranjekoek, dat behalve op koninginnedag en het WK altijd roze is. De Bolswardse koffie gaat er met liters tegelijk in. De Beerenburg was dan weer geen succes, vooral niet vlak voor mijn eerste sloepentocht in Stavoren. Het eerste golfje was genoeg om alles eruit te werken. Aan bakboord, natuurlijk, waar net de plaatselijke trots voorbijkwam in de vorm van een glanzende wedstrijdskûtsje. Het bier van Ús Heit en de paardenwhisky mochten ook al niet blijven zitten tijdens Heamiel, een van de vele volksfeesten van Bolsward waar iedereen elkaar kent en dus de ultieme plek is om mezelf voor schut te zetten. Er is echter één feest dat ik wel heb beleefd als een échte Fries: de Sneekweek. Ik heb me zeven dagen lang zo’n twintig uur per dag kapot gewerkt voor veel te veel toeristen en veel te weinig geld, terwijl ik de rest van de dag afgepeigerd in bed doorbracht.

Als ik het zo opsom, voel ik me behoorlijk mislukt als Fries. Ik weet dat er een zwaard is van Grutte Pier, maar wie die gast eigenlijk is, is mij een raadsel. Ik kan het Fries volkslied niet zingen, laat staan dat ik de melodie zou herkennen. De Elfstedentocht op de fiets lijkt mij eerder een hel op wielen dan dat ik die 240 kilometer met plezier tegemoet ga. Weilanden, ook al in groten getale geliefd hier in de provincie. Ze zijn vooral ontzettend ver om doorheen te moeten lopen en je krijgt je schoenen echt nooit meer schoon als je in de klei hebt gestaan. Mijn leven als Fries is mislukt.

Of zou ik nog een kans hebben? Als ik denk aan thuis, dan denk ik aan Friesland. Aan mijn vrienden bij mijn studentenvereniging en theatergroep. Aan de bijbaantjes die ik er heb en heb gehad. Aan mijn studie, die ik al veel te lang volg. Mijn bijdragen aan de maatschappij, door bloed te doneren en korte documentaires en nieuwsitems te maken voor mijn stadsgenoten. En door de plaatselijke economie te verrijken door buitenprovinciaalse bezoekers te verrassen met oranjekoek, dúmkes en Beerenburgbonbons. Misschien ben ik toch wel ingeburgerd. Maar over anderhalve maand weet ik zeker dat ik hier thuis hoor. Dan heb ik toch nog aan één cliché voldaan en mag ik mij een échte Fries noemen. Dat is de dag dat ik naar het gemeentehuis ga voor mijn eigen Fries paspoort.