Verloren

Esther (Estherschrijft)

Mijn vader was een man van weinig woorden. Hij groeide op als één na jongste in een gezin met twaalf kinderen, trouwde en delfde daarna het onderspit te midden van vrouw en dochters. Het was zijn eigen verklaring voor zijn zwijgzame aard als men hem er naar vroeg. Hij hield er een lijfspreuk aan over: ‘Als je niets te zeggen hebt, houd dan je mond’.

Mijn vader was een werkpaard en hout was zijn materiaal. Meer dan veertig jaar bewerkte hij het met liefde en plezier. Tot zijn lijf zich tegen hem keerde, drie maanden voor hij de VUT-gerechtigde leeftijd bereikte. Hij werd zo mogelijk nog zwijgzamer, boos op het leven en boos op zijn lichaam, omdat ze hem zo onrechtvaardig behandelden.

Toen zijn oudste dochter hem een nier schonk en daarmee het vooruitzicht op een nieuw leven, had hij daar zoals gewoonlijk geen woorden voor. Maar hij had geen woorden nodig om over te brengen wat hij voelde. Ik wist dat hij me dankbaar was. Dat maakte de verrassing, de kerst na de operatie, er niet minder op.

Toen alle cadeautjes onder de kerstboom uitgepakt waren, haalde hij een klein doosje uit zijn broekzak. ‘Voor jou’, was het enige wat hij zei terwijl hij het mij overhandigde. Ik tilde het dekseltje op en vond een zilveren kettinkje op een bedje van satijn. Aan het kettinkje een zilveren hangertje in de vorm van een nier. Nooit vergeet ik de blik in zijn ogen die zoveel meer zei dan alle woorden van de wereld. Het was één van de zeldzame keren in mijn leven dat ik sprakeloos was. Ik droeg het vanaf die dag als symbool van de verstandhouding tussen hem en mij.

Bijna vier jaar na de operatie haalde de ambulance hem op. Voor de laatste keer, zo zou later blijken. Vier weken duurde zijn martelgang. De bacterie die zijn lijf voorgoed zou slopen, had zijn kans schoon gezien door de anti-afstotingsmedicijnen. Ik zag mijn vader huilen als een klein kind om het verlies van een orgaan dat hem zo dierbaar was.

Die avond in juli ging ik niet weg na het bezoekuur. We voelden dat zijn strijd ten einde liep. Ik zette mijn stoel zo dicht mogelijk bij zijn bed. Had hij mijn hele leven lang zo vaak mijn handje in zijn grote hand gehouden, nu waren de rollen omgekeerd. Met zijn hand in de mijne gingen we een lange, onrustige nacht in. Samen zagen we de dageraad. Voor de laatste keer.

In een kamer vol naasten, geflankeerd door zijn dochters, blies hij die avond zijn laatste adem uit. We voelden zijn angst en zijn onrust. Het laatste beeld dat ik van ons samen heb, is dat ik over hem heen gebogen sta, zijn hand nog steeds in de mijne, zijn ademhaling onrustig terwijl hij zwoegend probeerde de dood op afstand te houden. Toen de laatste ademtocht zijn lichaam verliet, voelde ik een pijn in mijn zij. Het was alsof er iets uit mijn lijf gerukt werd.

Op een zonnige zomerdag droegen we hem naar zijn laatste rustplaats. Die ochtend doorzocht ik in paniek voor de laatste keer de puinhopen in mijn slaapkamer. De inhoud van laden en kasten lag overal verspreid, maar ik vond niet wat ik zocht. Onder aan de trap hoorde ik mijn man roepen: ‘We moeten gaan’. Verslagen staarde ik in de spiegel en zag in een wolk van zwart alleen die kale hals. Het zilveren niertje dat ik die dag zo graag had willen dragen, had ik nergens kunnen vinden. 

De zoektocht zette ik later voort. Ik zocht onder bedden en banken en haalde kasten van de muur. Mijn vader is nu bijna drie jaar dood. Ik heb het zilveren niertje nooit meer gevonden.