Zeventien

Neuskleuter

Koffie. Een heerlijke bruine bak gezelligheid en nostalgie die je handen warm houdt. Koffie met schuim in een grote mok met een vaag bekend merk dat zich daar als logo innestelt. Echte koffie met echte geborgenheid. Hier is alles nep. De schrale zwarte wegdrinkdrab in mijn handen lijkt er in de verste verte niet op.

De lege beker verdwijnt in de prullenbak die de afgelopen dagen drie keer is geleegd. Drie keer. Dat is net zo vaak als mijn zusje in diezelfde dagen is geopereerd.

Achtentwintig. Tegeltjes tellen was veel leuker in de tijd toen ik nog niet kon hoofdrekenen. Achtentwintig tegeltjes in de gang naast de wachtruimte. De gang tussen twee schuifdeuren, mijn wereld. De gang die leidt naar de kamer van mijn zusje, die minstens negenentwintig keer geklapt is met de defibrillator.

De klapdeur doet zijn werk. Nog iets dat klapt. De witte jassen doen hun werk en ze doen het goed. Denken we. Twee schoenen stoppen op het gespikkelde zeil voor me. Twee schoenen, een persoon. Twee pogingen van mijn zusje om de slangen uit haar keel te trekken. Een keer gelukt.

Drie woorden. Ik houd van jou. Dat zijn er vier, maar het paar schoenen zegt er drie. Ze is stabiel. Relatief stabiel in deze kritische situatie.

Mijn moeder is weg. Bezorgd en vermoeid na een lange dag. Iedereen die vraagt of mijn moeder slaapt, krijgt een ander antwoord, dat altijd begint met ‘nee.’ Nee, ze ligt. Nee, ze doet een powernap. Ze ligt plat. Ze staart in het duister. Ze heeft haar ogen dicht. Ze telt tegeltjes. Ze visualiseert een thuisbioscoop op het plafond. Ja, ze ligt. Nee, ze slaapt niet.

Tellen. Door blijven tellen, orde houden. Negentig hartslagen per minuut. Zestig. Dertig. Negentig. De machines om haar heen piepen. Ik weet niet hoeveel er staan, ik wil ze niet tellen. Ik wil het niet weten. Want wat ik niet weet, bestaat hier niet. Haar hart trekt sprintjes in een marathon. Het is zo a-ritmisch dat daarin bijna een nieuw ritme ontstaat. Sprintjes. Niemand kan zo veel sprinten op die afstand. En zelf houdt ze meer van fietsen.

Koffie. Ik staar opnieuw in een zwarte drabbak. Met drie klontjes suiker en vier tellen melk. Maar ik weet niet meer of dit mijn zesentwintigste kopje is. Of vierendertig. Of was het nog maar de zeventiende?

Zeventien. Mijn zusje is nog maar zeventien. Ze moet door blijven tellen. Iedereen moet door blijven tellen. Orde in het hoofd, orde in het hart. Kolere, wat een klotehart. Ik houd het stevig vast, omarm het, in de hoop mijn hoofd koel te houden.