Het eitje dat niemand vond

Neuskleuter

"Ik heb er weer één!" klonk een tijdje geleden van heel dichtbij. Toen werd alles weer stil tussen de houtblokken van het halfopen schuurtje. Heel stil. De kinderstemmen verstomden, het geluid van de vogeltjes bleef over. In de verte blafte een hond. Twee katten schreeuwden, krijsten en vochten alsof het een lieve lust was. Ei lag doodstil en luisterde. Hij wachtte op de nacht, want na de dag zou weer een dag volgen. Dan zou hij misschien worden gevonden.

Twee dagen geleden was het nog een mooie dag. Ei lag met zijn vriendjes en vriendinnetjes in een donkere voorraadkast. Daarna mochten zij even buiten kijken. Eén voor één werden Ei en zijn vriendjes voorzichtig opgepakt en gekieteld met een kwast. Ze zagen er heel mooi uit. Geel met roze rondjes, groen met blauwe strepen, roze met witte sterretjes. Bij Ei schoot de kwast uit. "Verdomme!" riep de zachte roze hand. Ei werd uitgelachen door de andere eieren en was heel verdrietig. Hij huilde en zijn roze cirkel lekte nog harder door in de blauwe basiskleur. Toen werden ze ineens naar buiten gebracht en van elkaar gescheiden. Ei vond het een beetje eng, zo alleen. Maar zijn beste vriendinnetje lag dichtbij. Hij kon haar nog net horen. Maar toen was zij ook weg.

De zon piepte door het kiertje tussen twee houtblokken in het kleine halfopen schuurtje. Ei werd wakker. Twee kleine egeltjes scharrelden rond. "Wie zijn jullie?" vroeg Ei, vanaf zijn hoge plekje. "Wij zijn twee egeltjes", zei de kleinste van de twee. "Ik ben Piet en hij is Puk." Ei gluurde voorzichtig naar beneden. "Kunnen jullie mij naar beneden helpen?" "Nee", zei Pietje stekelig. "Wij zijn te klein. Je zoekt het zelf maar uit." De egeltjes kropen weg. Ei huilde.

Ei werd wakker omdat iemand hem kietelde. Zou het die kwast zijn, met die zachte roze hand? Hij durfde het bijna niet te hopen. Wat zou dat fijn zijn zeg. Weer terug in een warme kast, waar hij al zijn vriendjes en vriendinnetjes weer zou zien! Voorzichtig deed Ei zijn kleine oogjes open. Hij zag geen hand. Maar wel heel veel kleine zwarte vlekjes die over hem heen bewogen. Ze kietelden hem. "Wie zijn jullie?" vroeg Ei. Een klein zwart beestje kriebelde naar het oor van Ei. Statig proclameerde hij: "Wij zijn afgevaardigden van het Huis van Vrouwe Maria Helena de Vierde, ook wel bekend als de Grote Drieseizoensvrouwe." Ei fronste verbaasd zijn kleine uitgelekte wenkbrauwtjes. Het zwarte beestje schrok van zo'n lelijke grimas, maar herstelde zich snel. "Ahum. En ik ben Cedric, tweedenestzoon van de Vrouwe, belast met de nobele taak van voedselinspectie, transport en logistiek." Ei werd blij, want logistiek kende hij wel. "Neem je mij mee?" vroeg hij. De mier Cedric proefde voorzichtig aan Ei. "Je bent zuurstokroze, ziet eruit als fris groen gras en hemelsblauw water, maar je smaakt helemaal niet zo! Je bent een vies eitje, Ei. Ik zou onze koningin zwaar beledigen door zo'n vies stinkend ding als jij aan haar te presenteren. Goeiedag." Cedric en zijn collega's verdwenen met al hun mierenneusjes hoog in de lucht. Ei was weer alleen.

Heel veel nachten en dagen later kwam een heel mooi vogeltje voorbij. Ze strekte haar vleugeltjes uit. "Wie ben jij?" vroeg Ei. "Ik ben Trieneke," tjirpte het vogeltje. "Wees maar stil, lieve Eitje. Mama zal je vriendjes geven en heel goed op je passen." Ei kreeg roze wangetjes van blijdschap. Eindelijk zou hij niet meer alleen zijn! En Trieneke het vogeltje vloog weg, maar ze hield haar woord. Ze bouwde een heel mooi warm nestje om Ei heen en legde allemaal kleine eitjes neer. Ze waren wel anders dan Ei, veel kleiner en wit met bruine spikkeltjes, maar ze namen hem allemaal zoals hij was. Ei voelde zich warm en geborgen, zijn halfbroertjes en -zusjes waren allemaal zo lief. En de papavogel was ook lief. Hij bracht allemaal wormpjes naar Trieneke.

Maar op een dag veranderde ook dat allemaal. Zijn broertjes en zusjes gingen kapot en Trieneke huilde heel hard. Ei dacht dat het van verdriet was en huilde met haar mee. Alle mooie wit met bruine en bruin met witte schalen werden doorbroken met vieze scherpe snaveltjes. Maar Trieneke huilde niet van verdriet, zij was heel blij. Ei keek toe hoe alle smerige kale vogeltjes uit hun huisje braken. Papavogel bracht hen ook wormpjes en hij was ook blij. Iedereen keek verwachtingsvol naar Ei. Maar Ei snapte er niets van. Hij had zulke mooie kleuren, maar hij wist niet hoe hij uit moest komen. Zijn halfbroertjes en -zusjes pikten hem. Eerst in zijn roze, toen in zijn blauwe en zelfs in zijn groene delen. Ei huilde heel hard en van schrik stopten ze allemaal. Trieneke nam het woord. "Jij bent helemaal wit van binnen. Je bent een bedrieger. Ik wil je niet meer zien." En Ei werd in een donker hoekje gedrukt, ver weg van alle donzige vogeltjes. Toen werd het tijd dat de vogeltjes gingen vliegen. Ze gingen allemaal verhuizen, ver weg. Ei werd vergeten.

Een jaar later hoorde Ei eindelijk weer kinderstemmen. Kinderstemmen! Hij was haast vergeten hoe ze klonken. Een grote jongen kwam bij zijn halfopen houtschuurtje. Hij schoof wat blokken opzij en keek naar Ei. "Ik heb er weer één!" riep de jongen. Hij liep naar een klein meisje en legde Ei in haar mandje. "Hij is niet zo mooi en een beetje gebroken" verontschuldigde de jongen zich naar haar. "Maar dan hebben we er een extra voor de wedstrijd." Het meisje knikte. Ei keek bang naar de andere eitjes in zijn mand. Zij waren inderdaad veel mooier. "Stinkei, rotei, waarom kom jij er nou bij?" Zo scholden de andere eieren Ei uit. Maar Ei vond het niet erg. Hij was gewend om altijd maar alleen te zijn. Plotseling werd hij uit het mandje gehaald. De jongen stond naast grote mensen en zei: "Kijk! Dit ei is van vorig jaar. Hij stinkt zo erg! Maar dit is wel mijn geluksei. Want nu hebben wij er meer dan alle anderen!" De jongen toonde Ei aan alle mensen. Hij kreeg een hand van een grote meneer met een grote ambtsketting en mocht op de foto met Ei. Ze applaudiseerden hard voor Ei. En Ei was gelukkig.