Meisjes voor het goede doel

Bert (superworm)

Op een mooie zomerdag ergens in 2008 liep ik de stationshal van CS Amersfoort uit, de zonovergoten buitenlucht tegemoet. Net toen ik hoogstwaarschijnlijk ritueel een sigaretje op wilde steken, snelde een bijzonder gelukt exemplaar van de vrouwelijke sekse naar me toe. Ze was hooguit één- of tweeëntwintig, had steil, blond haar, een gezicht als van een sprookjesprinses en ogen waar je van weg droomde. Ze droeg een kort rokje om haar lange, ranke Godspilaren vooral niet voor de wereld verborgen te houden. Ook haar pronte boezem straalde heerlijk het zonnetje tegemoet in een veel te laag uitgesneden shirtje.

Ik keek welhaast naar achteren, om te zien wat – behalve mij – dit onaards hete wezen mijn kant op zou kunnen drijven. Helemaal stomverbaasd en totaal mijn woorden kwijt was ik toen ze me ook nog eens frivool aansprak, het feit dat ik haar al zeker vier seconden met mijn ogen aan het uitkleden was totaal negerend. Ah, but there's a catch. Ze bleek van een goed doel te zijn, of nou ja, dat zei ze, dus dat geloofde ik. In werkelijkheid was ze slechts een onnutte pion van een treurig bedrijf dat studenten rekruteert om zich op straat te hoereren voor diverse betalende partijen. Dat wist ik omdat ik het aan den lijve heb ondervonden, maar het deerde niet.

“Wij zijn” – wie, jij en je zes fuckbuddy's, wat wij, altijd dat eeuwige 'wij' – “van Zulks-En-Zo, een goed doel dat zich inzet” – ik dwaal af en staar haar glazig aan, nog steeds het moment nauwelijks bevattend. Weeskinderen, mooie kaaklijn, gruwelijke ziektes, die inkijk, opvang, ja ik wil je wel opvangen, onderwijs, die mond als ze 'o' zegt, ouders, ook belangrijk ja, hongersnood, ze gooit werkelijk alle talking points (and two other outstandingly salient ones) in de strijd om mijn zondige, verwende Westerse ziel af te kopen voor nog maar een paar euro per maand erbij. Toen ze, in haar constante nét iets te hitsig overkomen joviale houding ook nog vertelde dat maar liefst 190 procent van het geld wordt besteed aan échte hulp ('vijf procent overhead en de overheid [red: belastingbetaler] verdubbelt het'), had ze me.

Dus vulde ik schaapachtig het formulier in, hetgeen me nog eens minutenlang de mogelijkheid gaf om af te studeren op boezemkunde, en in no-time was de engelachtige verschijning uit mijn leven – nog even een blik op dat mijn heimelijk dromerige vermoedens bevestigende achterwerk, en ik ben tot ik niet meer te lui ben om het een keer op te zeggen vriend, lid, genoot, donateur of wat ook van weer een ander goed doel. Goed voor je eigen gemoedsrust én goed voor de kindjes in Afrika of waar ook. Maar toch knaagt het. Had ik ook ja gezegd tegen een mannelijke straatventer?

Ik kan me meerdere gelegenheden herinneren – aan de telefoon én in het openbaar – waarin ik onbeschaamd de discussie aanging met de onwetende rekruteer-student die hooguit een cursusje van een paar middagen had genoten over het onderwerp, waarna ik zelfgenoegzaam en óók bevredigd, zonder een cent toe te zeggen, kon ophangen. Nu weet ik heus wel dat dat soort meisjes doelmatig wordt geselecteerd en gebruikt om arme mannen door middel van hun gierende hormonen af te persen voor wat het ook mag zijn, al vent ze Febrèze.

Ook een paar weken geleden was het weer raak. 's Avonds rond een uur of negen ging de bel. Ervan uit gaande dat het mijn huisbaas moest zijn, ruimde ik gauw de ergste rommel op en snelde naar boven. Er kon echter geen grotere tegenpool van de vent die ik in gedachten had in het portaal opdoemen – opnieuw stond een meisje dat zich perfect aan bovenstaande omschrijvingen zou kunnen meten plotsklaps en geheel onverwacht voor mijn neus. Ze had echter nog een voordeel, door een rode capuchon met wit bont aan de rand over haar hoofd heen getrokken te hebben. Haar sluikse, half-natte haar kwam daar op zo'n manier onderuit, dat ik het nooit meer had willen vergeten. Haar puntige neusje was rood van de kou.

U raadt het al. Met haar doordringende blik smeekte ze me haast, dat ik haar laatste huis was, dat ze het zo koud had door de sneeuw. Het formuliertje en het foldertje wat ze even joviaal en gemaakt vriendelijk als haar 1.0-versie in mijn handen drukte, liggen hier op mijn schoot. Op de voorkant een arm vermagerd zwart jongetje, op de achterkant medische hulp, rampen, oorlog, epidemie, gewonden, zieken, medicijnen, noodhulp, water, Soedan, vrede. Inmiddels tik ik ettelijke procenten van mijn magere studentenloontje weg aan vergane dromen van uit het niets opdoemende mooie meisjes.

Het is een soort singleheidsbelasting, een voor mannen Murphiaanse Pavlov-natuurwet misbruikt voor marketingdoeleinden. Evolutionair willen wij mannen toch niets anders dan onze lauwe but als hitsige pitbulls de meest vruchtbaar uitziende vrouwtjes in torpederen? Daar verandert een Balkenende, Verlichting,  'maatschappelijk weefsel' , 'Joods-Christelijke identiteit' of welke verzonnen sociale conventie dan ook helemaal geen drol aan.