Carnaval-cursus?

Trudy (Zonnetje40)

Mijn gereformeerde ouders moeten mij wel een lastig kind hebben gevonden. Ik wilde allemaal dingen die zij niet goed vonden voor mij. En stelde dan ook lastige vragen. Zo zie ik mezelf nog staan als klein meisje. Boos, stampvoetend, met mijn handjes in mijn zij. Brilletje, twee eigenwijze blonde paardenstaartjes en een kwaaie frons in mijn voorhoofd.
“Waarom mag dat dan niet?”
“Omdat carnaval geen goed feest is. Het is een heidens feest, en daar doen wij niet aan mee. Het is trouwens ook een slécht feest, want veel mensen worden dronken en dan gaan ze ruziemaken.”
“Maar Stefanie doet wél mee!”
“Ja, omdat de vader en moeder van Stefanie niet in God geloven. En wij wel. En nu wil ik er niets meer over horen.”

Eerder die dag had Stefanie, mijn vriendinnetje uit de straat, aan mij gevraagd of ik ook mee ging doen aan carnaval. Ik wist niet wat het was, en zij legde het me enthousiast uit. “Dan mag je je verkleden, en de grote mensen doen dat ook, en dan is het feest in het dorp. En ik ga meedoen met de versierde-fietsen optocht. Doe je ook mee?”
En nu had mijn moeder roet in het eten gegooid. Ze had me echter niet weten te overtuigen met haar argumenten, dus besloot ik om niet naar haar te luisteren.
Stefanie en ik bedachten een plan. Stiekem haalde ik mijn fietsje uit de schuur en ging ermee naar Stefanie. De hele middag waren we bezig om onze fietsen te versieren. Gelukkig mocht mijn fiets daar in de schuur blijven staan. De volgende ochtend was ik knap zenuwachtig. Om een uur of negen kondigde ik nonchalant aan, dat ik buiten ging spelen. Mijn moeder – ook niet helemaal op haar achterhoofd gevallen – riep me nog na: “En denk erom, dat je niet naar dat carnavalsgebeuren gaat!” Ik beloofde het, en met een rood hoofd liep ik de tuin uit.

De moeder van Stefanie zag er wel raar uit. Ze was een konijn. Een groot, dik, roze konijn met twee grote oren op haar hoofd. Ik voelde me er een beetje ongemakkelijk bij, zo’n verklede volwassene. Ik was niet verkleed. En Stefanie ook niet. Zij hield daar niet van, verkleden. Ik wel, thuis speelde ik zo vaak dat ik een prinses was, of een bruid. Maar vandaag hield ik het maar bij een versierde fiets.
Toen ik meeliep in de optocht, voelde ik me allesbehalve op m’n gemak. Ik had twee angsten: dat ik mijn moeder of een bekende tegen zou komen, of dat ik een prijs zou winnen met mijn versierde fiets en met een foto in de krant zou komen te staan. Want dat had de meneer gezegd, die het startschot kwam geven. Gelukkig gebeurde geen van beide, en ik was erg opgelucht toen de optocht onder luide fanfaremuziek stopte op het Marktplein. De moeder van Stefanie nam ons mee voor een kroket. Maar tot mijn grote schrik gingen we de plaatselijke kroeg binnen: Matz Kemper. Daar mocht ik al helemáál niet komen van mijn moeder, dat wist ik wel zeker. En het ergste was: we kregen allemaal een stempel op onze hand bij binnenkomst. Hoe kreeg ik die er weer af, voor ik thuis was? Op het puntje van m’n stoel dronk ik mijn sinas en at de kroket. Ik keek om mij heen en zag verklede volwassenen gierend van de lach een polonaise lopen op hoempapa-muziek, zoals mijn moeder dat altijd noemde. Maar ik wist nog niet dat het polonaise heette. Voor ik het wist kreeg de buurman ons in het vizier. Ik had hem die dag nog niet gezien, want hij had ’s morgens vroeg geholpen met het versieren van het Marktplein. Hij was verkleed als kip. Hij trok Stefanie en mij aan onze handen van onze stoel af, en ineens liep ik mee in een polonaise tussen verklede mensen die gierden van de lach. En ik voelde me diepongelukkig.

Vele jaren later werd ik door een vriendin uitgenodigd om carnaval te komen vieren bij haar in Breda. Meteen voelde ik een weerstand, maar ik dacht dat dit kwam door die herinnering uit mijn jeugd. Toch besloot ik om te gaan. Uiteindelijk was die herinnering negatief omdat ik tegen het verbod van mijn ouders in tóch carnaval was gaan vieren, en niet door het feest zélf.
Ja, dat dacht ik.

Ik ging met mijn gehuurde pak naar Breda waar mijn vriendin me al helemaal in de stemming opwachtte. Zelf voelde ik me nogal onwennig. Maar ik zou vanzelf in de feeststemming komen als ik eenmaal m’n carnavalsoutfit aan zou hebben en geschminkt zou zijn.
Ja, dat dacht ik.

Wat voelde ik mij diepongelukkig… Een bontgekleurd versierde kroeg met ADHD-confetti, bontgekleurde mensen, muziek, waar ik normaal gesproken nog geen drie minuten achter elkaar naar zou kunnen luisteren.
Felbeschilderde mensen bliezen op toetertjes en gaven de indruk van mensen die plezier wilden máken, maar het nog niet hadden. En er zou ook veel drank nodig zijn om die lol toch te krijgen. Ik probeerde, voor mijn vriendin, de indruk te wekken dat ik het naar mijn zin had, maar liep met een verkrampte grijns op m’n gezicht met m’n feesttoetertje in het rond. Ook kwam ik –hoewel ik het steeds had trachten te ontwijken – in een polonaise terecht. Afschuwelijk. Een dikke man hield mij aan de achterkant stevig met zijn zweethanden bij mijn schouders beet, en bij elke huppelpas voelde ik zijn dikke buik tegen mijn rug aanschurken.

Gedesillusioneerd kwam ik thuis na het weekendje carnaval. Geen kater van de drank. Toch een kater. Was ik dan zo’n chagrijn? Nee, humor is altijd een grote factor in mijn leven geweest, zelfs in periodes dat mijn leven er helemaal niet rooskleurig uitzag kon ik mij door mijn positieve karakter en mijn blijmoedigheid staande houden. Bovendien ben ik altijd al dol op feestjes en gezelligheid geweest. Maar waarom kon ik dan niet van carnaval genieten?

Godfried Bomans schreef het al: Nederlanders boven de Moerdijk kunnen geen carnaval vieren. Het is mij in elk geval nog nooit gelukt om carnaval een leuk feest te vinden. Ligt het aan mij?
Of bestaat er zoiets als een Carnaval-Cursus?

Het heeft me wel aan het denken gezet. En ik ben er wel uit. Wat je ook doet, je neemt jezelf overal mee naar toe. Gezelligheid laat zich niet afdwingen. Lol hebben laat zich niet afdwingen. En als het alleen maar leuk kan zijn met behulp van drank en pillen, of rare kleren, of gekke folklore, dan zou je je de volgende ochtend als je wakker wordt met een hoofd waarin een bouwvakker hard aan het werk is, moeten afvragen, of je nou écht zo’n leuke avond hebt gehad.

Kijk nou naar vakanties. Dat is ook een voorbeeld, waarbij het leuk móet zijn. Pa en ma hebben het hele jaar keihard gewerkt en zijn aan vakantie toe. En als het dan zover is, dan móet het leuk zijn. De kinderen moeten niet zeuren, want dat is wel heel erg ondankbaar, pa wil graag eens genieten van wat meer seks nu dat kan, in een omgeving waar geen wekkers om de haverklap staan te gillen, ma wil juist géén seks, want ze is mooi wel voor haar rust op vakantie… Cliché? Overdreven? Nee hoor, over dit onderwerp zijn boeken vol over geschreven.

Wat kan ik genieten van een feestje. Wat kan ik genieten van dierbare mensen om me heen, om een goed gesprek mee te voeren, om veel lol mee te hebben, om een spelletje Risk mee te spelen, om uit te gaan, en noem het maar op.
Het leuke van dit soort contacten is, dat het elke keer weer anders is. Soms voert de serieuze inhoud de boventoon, een andere keer lig je onder de tafel van het lachen. Plezier kun je halen uit de kleine onverwachte dingen. Maar plezier kun je niet afdwingen. De humor ligt op straat, wordt wel eens gezegd… met carnaval weet je er zelfs de datum en tijd bij.