666(2)

Joris (superjojo)

Vorige deel hierzo.

‘Macht is als schuivende bureautafels. Vooraf lijken de mogelijkheden eindeloos, eenmaal in bezit vallen toch vooral de beperkingen op.’ – Sehkmet

Koffiedamp vult de politiewagen. Harry heeft haar een beker gebracht, maar de koffie is nog te heet om te drinken. Heel veel ziet ze niet want haar lenzen liggen nog in de trein. Een vrouwelijke politieagent zit naast haar op de achterbank, ze masseert Romi’s schouders. De stress wegkneden, noemt de vrouw het. Het is vooral ruw en pijnlijk. Stevig klemt Romi haar beker vast, al een paar keer voelde ze hete koffiespatten op haar hand. Toch probeert ze te ontspannen. Dat zegt de vrouw ook. ‘Ontspan maar, goed zo, ontspan je spieren.’ Het lukt nauwelijks, koude rillingen lopen over haar rug. ‘Drink maar wat van je koffie.’ Het is Harry, hij zit ergens voorin de auto. Ze weet dat de koffie te warm is, maar toch neemt ze een slok. Een brandend gevoel gaat door haar hele lichaam. ‘Ontspan maar,’ zegt de vrouw. Opeens heeft Romi genoeg van alle mensen die tegen haar praten alsof ze een ziek kind is. Ze wil weg hier, naar huis. ‘Kan iemand mijn lenzen halen? Ze liggen nog in de trein.’ Haar stem breekt. De vrouw laat haar schouders los. ‘De lenzen heb ik al uit de trein gehaald, maar misschien is het beter als je nu even je ogen dicht doet. Even ontspant.’ Romi blaast in haar beker. In een teug klokt ze de koffie naar binnen. Tranen prikken in haar ogen. ‘Nee, ik wil naar huis.’

Als kind was hij mollig geweest, ook toen was hij niet gelukkig. Al had hij destijds nog de hoop dat het allemaal goed zou komen. Die hoop verdween, terwijl het vet kwam. Grammen werden kilo’s, rondingen werden rollen, ademen werd hijgen. De man hijgde zich door zijn leven. Hij besloot naar Afrika te gaan, waar het tempo lager ligt. Hijgen werd zweten. Zweten was niet erg, want iedereen zweette. Nu zweet hij niet, nu is het koud. IJskoud. Waar is hij? De man opent zijn ogen. Alles is wit om hem heen. Even denkt de man dat hij in de lucht zweeft, maar al snel herkent hij zijn omgeving als een ziekenhuis. Hij ligt in een kleine kamer, een kamer zonder iets aan de muren, zonder ramen. Hij staart naar de witte lakens die zijn lichaam bedekken. ‘Hallo, lekker gedroomd? Gedroomd dat je vandaag vrolijk wakker zou worden?’ Hij hoort een vrouwenstem voor zich. Langzaam richt hij zijn hoofd weer op. Een meisje in witte kleding heeft achterstevoren plaatsgenomen op een zwarte stoel, een paar meter voor hem. Haar armen steunen op de rugleuning van de stoel en ze kijkt hem strak aan. ‘Welkom in dit ziekenhuis Hans. Of moet ik je Commander noemen? Die naam stond op een sticker achterop je telefoon. Nou Commander, hartelijk welkom. En een fijne kerst, want dat is het vandaag, kerst. Een witte kerst nog wel. Ik denk niet dat het vandaag nog veel meer zal sneeuwen, maar als het dat wel doet is het ook niet erg, we zitten toch binnen.’

De Commander vraagt zich af wat hij in het ziekenhuis doet. Stond dat in zijn plan? Hij kan zich zijn plan niet meer herinneren. Het meisje tikt met haar vingers op de rugleuning van de stoel. ‘Zorg je wel dat je er een beetje bij blijft? We hebben een boel te bespreken namelijk. Was niet zo slim hè? Midden op het spoor gaan staan als er een trein aankomt.’ Opeens begint hij te trillen. Dat was het, hij zou nu dood moeten zijn. Die trein had zijn dood moeten zijn. De trein komt vaker, maar die ene trein was voorbestemd. Het was uitgedacht, zijn dood was gepland, net zoals hij alles had gepland. Alles in zijn leven verliep volgens een planning, maar er waren veel dingen die zich slecht lieten plannen. Uitzonderingen op de planning, hij haatte ze. Zijn gewicht, zijn vrouw, zijn vervuilde bloed. De dood was blijkbaar ook zo’n ding. Dat had hij niet verwacht. Een trein ramt alles dood, zo had hij gedacht. Hij had de ram overleefd, daarom was hij er nog. Er moest een nieuw plan komen, zo snel gaf hij niet op, hij zou de dood weer opzoeken. Met een auto tegen een betonnen muur rijden, dat was ook zijn eerste plan geweest. Als de dood niet naar hem kwam rijden, zou hij zelf wel naar de dood rijden. ‘Doe je ogen eens dicht en kijk eens naar jezelf, Hans. Wat zie je dan? Zie je dan hetzelfde als ik zie als ik naar jou kijk? Zie je dan ook een heel triest persoon?’

Het liefst zou de Commander haar nu een schop geven, dat ze met stoel en al tegen de betonnen muur smakt. Hoe durft ze zo’n grote bek tegen hem te hebben? Helaas, hij voelt zich niet in staat overeind te komen. Zelden heeft hij zich zó slecht gevoeld. Hij is misselijk van de kou en de persoon die naast hem zit lijkt niet van plan hem een Domperidon tabletje aan te bieden. Hij sluit zijn ogen. ‘Nou vertel op, wat zie je?’ Ze gaat maar door, hoe is dit mens door de verpleegstersopleiding gekomen? Als hij hier weg kan zal hij haar eens een lesje manieren leren, een lesje dat ze niet snel zal vergeten. Het kost de Commander moeite te reageren, zijn hoofd tolt en hij wil het liefst wegzakken in een diepe slaap. ‘Moeilijk hè, om jezelf te beschrijven? Ik zal het eens makkelijker maken.’ Het meisje loopt naar een witte kast en haalt er een plank uit. Met de plank onder haar arm loopt ze naar hem toe en draait de plank om. Het is een spiegel. De Commander staart recht in zijn eigen ogen, zijn eigen dikke hoofd. De modderzwarte wallen, de uitgezakte wangen, de wagonlading onderkin, het is een groot feest van herkenning. Een ding klopt er niet. Zijn gezicht is spierwit. Zijn gezicht is nooit spierwit.

Het badwater is onrustig warm. Een paar uur geleden had Romi nog op het station gelopen, over de blindenstreep. Ze denkt aan de klap van de dikke man op de vooruit van de trein. Het was snel gegaan, de botsing, het lichaam scheurde zich open als een zak potgrond. Strakke lijnen bloed op het glas door de snelheid van de trein. Het gezicht dat openbarstte, zich compleet vervormde. Romi kijkt naar de rimpels op haar vingers van het water. Harry had verteld dat er nog wel een ambulance was gekomen, maar dat er niks meer te redden was. De ziekenbroeders hadden gezegd dat het niet hun taak was om de stukjes vlees van de rails te schrapen. Romi vond dat Harry dat haar niet had moeten vertellen, maar misschien stelt ze zich aan. Morgen zal ze gewoon weer werken want morgen moet de trein ook weer rijden.

Het volgende deel komende maandag om 18.00 uur (Ja, deze keer echt, ja.).