Stop ik nu écht?

Esther (Estherschrijft)

Het is maart 2008 en ik weet niet wie er trotser is: mijn zoon of ik. De sleutel van mijn vaalrode Corolla houd ik hoog in de lucht. Het heeft toch iets plechtigs. Even later zwaai ik hem na totdat hij uit beeld verdwijnt, met zijn pas verworven rijbewijs en dito scheurijzer, zestien jaar oud, maar rijden als een zonnetje.  Het voelt een beetje als afscheid nemen, niet van oudste zoon, maar van die mooie rooie, hoewel zijn splinternieuwe vervanger al staat te blinken voor de deur. Het is een blauwe, voor de verandering.

Het is april 2008 en mijn afspraak duurt korter dan verwacht. Om zeven uur stap ik in mijn wonder op wielen dat nog zo lekker nieuw ruikt. Het is nog niet eens donker. Ik geef de volumeknop van de radio een flinke slinger en rijd de weg die eens zo vertrouwd was, maar die ik nu zelden meer neem. Intensiever dan anders kijk ik om me heen alsof ik opnieuw kennismaak met de omgeving, als ik plotseling iets roods ontwaar in de berm, aan de verkeerde kant van de weg.

Wat volgt, beleef ik als een nare droom. Ik gooi mijn stuur om en in een mum van tijd ben ik terug bij de bewuste bocht, net op tijd om mijn oudste zoon door een glasloos raam naar buiten te zien kruipen. Zijn vaalrode Corolla staat tot aan de stuurkolom om een boom heen gevouwen. Binnen de kortste keren krioelt het er van de mensen; omstanders, kijkers, helpers, politie. Te midden van die mensenmassa speur ik zijn lijf af naar wonden en breuken en pluk ondertussen zoveel mogelijk glas uit zijn kleren. Een hand op mijn schouder kondigt professionele versterking aan. Die bevestigt in de ziekenwagen wat ik zo vurig hoopte: het valt allemaal mee. Een kapotte knie en een lichte hersenschudding. Als de sleepdienst het wrak aan het zicht onttrekt en voorbijgangers hun weg weer vervolgen, stappen wij in mijn auto. En waar omstanders een kwartier geleden nog vonden dat ik zo rustig bleef gegeven de situatie, slaan nu al mijn zenuwen op tilt. Het duurt zeker tien minuten voordat ik mijn lichaamsfuncties weer onder controle heb, mijn rechterhand het contact gevonden heeft en mijn linkervoet de koppeling. Op weg naar huis stop ik bij een cafetaria en koop een pakje sigaretten. Ik was bijna een jaar gestopt.

“Rook jij weer?”,  vraagt een kennis een paar dagen later aan me.
“Ja, erg hè?”,  schokschouder ik verontschuldigend. “Het is de stress…”
“En? Helpt het?” Ik gniffel beschaamd en mompel iets over zwak vlees dat beter houdbaar is als het gerookt is, maar de vraag blijft gonzen in mijn hoofd. Ach, ik ga toch weer stoppen.

Het antwoord is natuurlijk: nee, roken helpt niet. Ja, heel eventjes misschien, op het moment suprême, maar daarna heb je er gewoon een probleem bij. En dan zit je je reutelend als een oude koffiemolen te realiseren dat er niets anders op zit dan weer te stoppen. Door schade en schande wijs geworden, begin ik langzamerhand een patroon te herkennen. Mijn criticasters zouden zich kunnen afvragen of stoppen nog wel zin heeft in de wetenschap dat zich ieder moment een nieuw drama aan kan dienen. Want laten we eerlijk zijn: als ik morgen weer aan de beurt ben, heb ik die teerstaven net zo lief gelijk bij de hand. Maar dan word ik ineens eigenwijs. Ik kan dan misschien mijn lot niet ontlopen, maar de lokroep van de tabak wel, al zou ik nu nog niet weten hoe.

Stoppen met roken, zo moeilijk is het eigenlijk niet. Ik hoef geen nicotinekauwgom of –pleisters, geen zelfhulpprogramma’s of coaches. Geef me twee staafjes zoethout en ik doe het met twee vingers in mijn neus. Met zo’n surrogaatsigaret tussen wijs- en middelvinger kauw ik me in een paar dagen door mijn nicotineverslaving heen. Voor de zwakke momenten heb ik een arsenaal aan fijne argumenten achter de hand. Ik kan dat piep- en fluitconcert boven aan de trap weer vaarwel zeggen, ik hoef me niet meer te storen aan de nicotine die langs mijn pas gesausde muren druipt, ik heb mijn echtgenoot passionele kussen beloofd die niet meer smaken alsof je een asbak leeg likt en de franse couturegrootmeester die tekende voor mijn parfummetje heeft eindelijk weer eer van zijn werk. Voor dat schaarse wanhoopmoment houd ik deze zwaargewicht achter de hand: de lange lijst van hebbedingen die ik mezelf cadeau kan doen als een belangrijk deel van mijn salaris niet meer in rook opgaat.

En zo worden weken steeds weer maanden en maanden zelfs jaren. Stukje bij beetje kan ik het verkrampte lijf ontspannen en mijn focus verleggen. Op leuke dingen. Fijne dingen. Als het maar geen chocolade is. Serieus, de tijd die je overhoudt als je de rookpauzes uit je leven kan bannen! De creativiteit viert hier hoogtijdagen in die periodes. Ik heb een zolder vol om het te bewijzen. Zo zie je maar, stoppen met roken is helemaal niet zo moeilijk. Stoppen met stoppen met roken blijkt helaas nog eenvoudiger. Altijd weer komt er zo’n onbewaakt ogenblik, waarop het leven me keihard tegen mijn oren mept en ik met een tollend hoofd naar houvast zoek. Geen vezel in mijn lijf die me op zo’n moment herinnert aan geruisloze longen, een frisse adem en witte muren. En voordat ik het weet, zijn ze weg, verdwenen onder een dik pak zelfmedelijden. Foei.

Hoe ik om moet gaan met mijn spreekwoordelijke beren op de weg? Geen idee, maar ik klamp me een beetje vast aan de uitdrukking ‘een gewaarschuwd mens telt voor twee’, in de hoop dat ze dan niet allebei naar de sigaretten grijpen. Intussen gaat mijn stress alweer anderhalf jaar in rook op en word ik het langzaamaan zat. Daarom heb ik een besluit genomen. Mijn motivatiejuweeltjes vond ik terug. Ik heb ze opgepoetst en ze liggen klaar voor gebruik. Ik ben zeven kilo afgevallen en heb me inmiddels verzoend met het besef dat ze er straks allemaal weer aan zitten. De eerste de beste keer dat ik bij Jamin kom, neem ik zoethout mee. En dan is het nog slechts een kwestie van mentale kracht en de juiste timing.

Timing is van cruciaal belang, anders wordt het niets. En daarom plan ik mijn volgende stoppoging zorgvuldig. Eerst maar eens even de kerstdagen voorbij laten gaan. Te hectisch, te veel spijsverteringsactiviteiten, te veel familie. 1 januari is ook niet mijn dag. Goede voornemens, zo stigmatiserend! Met dat vrijgezellenfeestje half januari in zicht komt er ook niets van. De rijkelijk vloeiende alcohol zal mijn geest vertroebelen en het moreel verzwakken. En dan is het alweer bijna carnaval. Behoeft geen uitleg, denk ik. Misschien komend voorjaar, als de dagen weer lengen en de eerste krokussen mijn winterdip naar de achtergrond verdringen.

Echt, het is kinderlijk eenvoudig, maar je moet wel beslagen ten ijs komen. Want er komt een dag – binnenkort – dat ik er klaar voor ben en dan zeg ik tegen mezelf: “Nu stop ik écht.”