Vjennekloet 2 - de verstoorde zondagsrust

Neuskleuter
In een klein lintdorpje onderin Twenterand hebben de bewoners het naar hun zin. Respectabele bejaarden paffen hun pijpje, vrienden proosten hun pilsje en kinderen worden gevoed met vele normen en waarden op het paplepeltje. Het hele dorp gaat harmonieus met elkaar om. Het hele dorp? Nou, Wilco en Truus maken zich wat druk om de gewoonten van de nieuwe overbuurman. Ze zijn bang dat de hemel op hun hoofd zal vallen omdat hij zijn auto wast op zondag. Dat kan natuurlijk niet in dit mooie dorp Vjenne.

UUUP-UUP-UUP. De grote verhuiswagen rijdt achterwaarts de oprit van de overburen op. Truus schenkt trillend van opwinding de laatste kop koffie in. “Lieverd, ze bint er, ze bint er!” Ze drentelt terug naar de keuken en houdt even later de jas van haar man op. Wilco slaat de koffie als een echte vent in één keer achterover. Hij sloft achter Truus aan en pakt de hark. Even later staan ze samen voor het huis. Wilco harkt de keurige voortuin en kijkt zo nu en dan onverschillig naar de overkant. Truus haalt de laatste twee groene stukjes onkruid tussen de stenen van de oprit en kijkt vanonder haar grijze pony naar de nette man met geruit overhemd die naar een auto loopt. Een stadse dame met een lederen handtasje stapt uit en kust hem teder, terwijl twee keurige blonde dochters schuchter uitstappen. Dan kijkt het gezin eens rond. Ze groeten hen met een vrolijk: “Goedemiddag!” Truus laat van schrik haar tuingereedschap vallen en Wilco steekt rustig zijn hand op.

De volgende ochtend staat Truus al vroeg een eitje te koken. Ze ziet bedrijvigheid aan de overkant, waar nog geen gordijnen hangen. Ze zet de afvalcontainer aan de weg en gluurt zo lang als ze durft over het randje naar de overkant. Daar gaat de deur open en de veel te stadse dame start de auto. Terwijl ze achteruit rijdt, rent ineens de overbuurman naar buiten. “Anne-Marije! Anne-Marije!” De auto komt tot stilstand. Jelmer geeft haar een rood bakje aan. “Schat, je broodtrommel. Werk ze hè, lieverd!” Hij geeft haar een kus. Truus haalt haar neus op.

’s Avonds ploft Wilco in zijn favoriete fauteuil. “Zo.” Truus schuift de pantoffels aan zijn voeten en neemt naast hem plaats. “De overbuurvrouw werkt, lieverd.” Wilco haalt zijn schouders op en zet de tv aan. “Denk je dat ik dat ook zou kunnen?” Haar man schuift opzij en zet de tv iets harder voor Hart van Nederland. “Houd nu eens op, wief. Even tv kieken, of is dat te völle gevraagd?” Truus laat haar schouders hangen en pakt haar breiwerkje op. De klok tikt, de presentatrices kwekken en haar naalden tikken in dubbel tempo mee. “Sssssssst!” Dan overstemt een hoog zeurderig geluid de rust. NJIIIIIIIIIIIIIIII! Ze kijken elkaar aan. Het gaat verder. NJIIIIIIIIIIIIIIII! Wilco staat op, trekt zijn jas aan en springt in zijn klompen.

“Wat mot dat noe!” Jelmer deinst achteruit nu hij het roodaangelopen hoofd van Wilco ziet. “Ik zit hier ja elke avond om tien uur tv te kieken met mien wief, ja! Ik wil dit gewoon eem rustig kieken, ja! Zonder oen geboor! Dus kan ‘ie nu eens ’n keer kappen? Ja?” Truus kijkt verder. De hal is belegd met glimmende zwarte en witte tegels. Een hoogpolig wijnrood tapijt kriebelt haar zintuigen. De open deur geeft haar een inkijk naar een prachtig ingelegde schouw, een warmhouten parketvloer en wederom zo’n kleed waar haar voeten het spontaan warm van krijgen. Wilco is uitgeraasd. Dan komt Anne-Marije de gang in en stelt zich voor. “Oh, wat enig! Jullie zijn van hier tegenover! Kom binnen, kom toch, willen jullie wat koffie?” Wilco laat zijn klompen buiten staan en schudt dan ook Jelmer de hand. Hij fluistert zacht naar Truus: “Wat een stadse.” Binnen krijgen ze allebei een kopje cappuccino. “Zo, wat exorbitant”, fluistert Truus, “het is inderdaad wel een heule stadse vrouw.”

Zondagochtend is er geen vuiltje meer aan de lucht. De nieuwe overburen hebben de mooiste gordijnen die Truus ooit in haar leven op het platteland heeft gezien en ze stapt tevreden op haar fiets om samen van de kerk terug naar huis te gaan. Vlak voor ze in de straat komen, zien ze schuim in een gootje. Er stroomt nog meer water en een vrolijk gefluit en het geschreeuw van kinderstemmen duidt aan dat Jelmer de auto lustig wast. Wilco en Truus houden hun adem in en weten zich amper te beheersen. Ze lopen naar binnen. Een paar minuten later worden ze opgeschrikt door het luide geratel van de grasmaaier. “En noe is de maat vol!”

Wilco stormt op zijn sokken naar buiten. “Ja! Ho! Het is genoeg, ja!” Jelmer stopt met maaien en zijn dochters kruipen bang weg achter het schuurtje. “De hele week loat ik oe al oen’n gang goan! Ie loat je wief voor je werken, ‘ie maakt mien wief jaloers, ‘ie moakt een hels lawaai en noe zit ‘ie ook nog mien zondagsrust te verstoren! Ik bin des duivels! Ja!” Jelmer rent met knikkende knieën naar binnen om troost te zoeken bij zijn vrouw. Wilco loopt weer terug naar Truus. De rust is terug. “Kiek. En zo mut het, toch?”

En zo kwam alles weer tot rust in het mooie Twentse dorpje. Wilco en Truus genieten weer van hun bastognekoekje en koffie na terugkomst uit de kerk. Jelmer en zijn gezin hebben zich volledig aangepast. Hun auto en tuin liggen er iedere zondagochtend nog stralend bij. Wilco en Truus hebben zo hun vermoedens, omdat er altijd een plas water omheen ligt. Maar de slimme kinderen van Anne-Marije en Jelmer wijzen steevast naar de nieuwe tuinkabouters in hun voortuin. Wilco en Truus kunnen niets bewijzen. Er is immers geen sociale controle in het dorp tussen half tien en tien uur ’s morgens, wanneer iedereen in de kerk zit.