Het laatste stukje menselijkheid

Thako (Okaht)
Als vrijwilliger ben ik alweer ruim twee jaar nauw betrokken bij de Maatschappelijke Opvang in mijn woonplaats. Deze opvang omvat met name de daklozen- crisis-jongeren- en vrouwenopvang. Ik stap er als voorzitter van de cliëntenraad geregeld binnen op de verschillende locaties en probeer door dit regelmatige contact de hulpverlening te bewaken en voeling te houden met wat er zoal onder de cliënten leeft.

We hebben het hier enerzijds letterlijk over de onderkant van de samenleving. Anderzijds toch ook wel weer over een afspiegeling van de samenleving. Deze mensen hebben geen huis meer omdat er allerlei zaken mis gingen die bij de meesten onder ons ook wel eens mis gaan. Alleen in deze gevallen was er steeds weer net dat klein beetje of enorm veel extra pech, waardoor ze nog verder af zijn gegleden in de ellende en dakloos werden. Hun oorsprong ligt echter in alle lagen van de bevolking.

Veel vrouwen maken een echtscheiding mee. Dit betekent echter niet altijd dat zij daarmee meteen dakloos worden. Als bovenop de echtscheiding dan ook nog schulden komen en er geen familie of vrienden meer over blijven waar je terecht kunt, blijft alleen de vrouwenopvang over.
Veel jongeren maken er een vreselijk zooitje van. Dit betekent echter niet altijd dat zij daardoor altijd dakloos worden. Toch zitten in de jongerenopvang kinderen, die om allerlei redenen door hun hele omgeving uit zijn gespuugd. Niet zelden overigens zijn zij zelf één van de redenen.
Meer mensen maken financieel moeilijke tijden mee. Het merendeel weet er met de juiste hulp en met hard werken bovenop te komen. Soms zie je echter dat een verslaving, een psychisch probleem of een combinatie van beide ervoor zorgt dat het zover uit de klauwen loopt, dat er geen redden meer aan is.

De meesten onder hen hebben al een lange reis langs vele loketten en hulpverleners achter de rug. Of zij hebben juist heel lang hun uiterste best gedaan om alle hulpverleners uit de weg te gaan. De rode draad is echter dat de reguliere vorm van hulpverlening nooit vat heeft kunnen krijgen. De Maatschappelijke Opvang is dan het feitelijke afvoerputje van de zorg, waarin deze mensen uiteindelijk terecht komen.

Nu ga niet beweren dat dit het spreekwoordelijke topje van de ijsberg is. Ik denk dat dit juist de ijsberg is, die door de overheid onder het oppervlak wordt gehouden, omdat hier nog enigszins hulp wordt geboden. Het topje zijn de mensen die zelfs deze hulpverlening uit de weg gaan en door de samenleving als bijzonder lastig worden ervaren. Dit zijn de mensen die wellicht óóit maar waarschijnlijker ook nóóit bij de hulpverlening terecht zullen komen. De dakloze junk die door je straat zwerft. De bekende dronken buurman. De hysterische buurvrouw. De asociale familie. De buurman die veel te aanwezig is of de buurman die je nooit ziet. Kortom: de buren die niemand wil hebben.

Ik ken natuurlijk de algemene reacties op de cliënten die ik vertegenwoordig. Het zijn sukkels die te lui zijn om iets aan hun problemen te doen. Eigen schuld, dikke bult. Profiteurs. Zelfs de vrouwen in de vrouwenopvang wordt verweten dat ze zélf iedere keer met dezelfde klootzakken een relatie beginnen. Op z'n best vindt men het toch wel goed dat ze nog wat hulp krijgen. De algehele gedachte is echter toch dat het met deze lui wel nooit echt goed zal komen.
Alleen komt niemand op de gedachte dat geen mens er voor kiest om deze ellende over zich af te roepen. Niemand besluit als kind om later dakloos te worden. Niemand kiest ervoor om later alleen maar in slechte relaties te belanden en in elkaar te worden geramd. Ook de jongeren in de jongerenopvang zaten een paar jaar daarvoor nog gewoon op school met de ambitie later een leuke baan te vinden. En dakloosheid is geen beroepskeuze.

Over het eerder genoemde topje van de ijsberg wordt wat dat betreft vaak nog veel minder menselijk gedacht. Van die losers de in de opvang zitten heb je minder last, omdat ze nu eenmaal al ergens op worden gevangen. Met die schizofrene alcoholist in je eigen straat wordt je echter dagelijks geconfronteerd. Velen hebben dan de neiging om enkel nog het probleem en beslist niet meer de mens achter de problemen te zien. Het feit dat iemand naast hun voordeur in diepe ellende zit, weegt niet zo zwaar als de woestenij in de voortuin, die het algehele beeld van de keurig bijgehouden Eigen Huis En Tuin-tuintjes ontsiert.
De ellende die ik hier dan vooral nog in zie is, dat het inderdaad wel nooit goed zal komen. En dan denk ik aan het feit dat deze lastige buurman zelf ook verdomde goed wéét dat hij moet leven met het idee dat deze ellende de rest van zijn leven door zal gaan. Als je met dat idee moet leven, zou je haast hopen dat het leven niet al te lang meer door zal gaan.
Maar dat zal de buren worst zijn. Die vent moet opflikkeren en moet worden vervangen door een stel frisse tweeverdieners.

Nu blijven er wellicht een paar vragen open staan. Waarom ben ik hier zo bij betrokken? Waarom ben ik voorzitter van die cliëntenraad? Waarom vind ik dat ik hier met zoveel autoriteit over mag spreken? Het antwoord is simpel. Ik ben ook cliënt van de Maatschappelijke Opvang geweest. Bijna drie jaar geleden was ik letterlijk een depressieve, dakloze, werkloze alcoholist, met een enorme schuldenlast op mijn nek. Met behulp van de opvang en door het volgen van de juiste therapie voor mijn verslaving ben ik uit de ellende gestapt. Na acht maanden had ik weer een woning en stond de schuldregeling redelijk op de rit. Na tien maanden werkte ik weer. Nog wat later maakte ik een carrièrestap, waardoor ik nu businessmanager bij een gerenommeerd detacheringsbureau ben, waar ik de verantwoording draag voor dertig medewerkers in vaste dienst. En ik heb al bijna drie jaar geen druppel alcohol meer aangeraakt.

Je zou nu kunnen stellen dat ik het levende bewijs ben dat iedereen eruit kan komen. Tegelijkertijd besef ik echter juist als beste dat ik met misschien één extra tegenslag nooit zover had kunnen komen. Ik had nog een broer waar ik nog eventjes bij terecht kon. Ik had nog de wil en de kracht om te stoppen met drinken. Ik had de verstandelijke vermogens nog om het een en ander tegen elkaar af te wegen. Ik had mijn hersencellen nog niet volledig tot pulp gedronken.
Als één of twee van deze voorwaarden er niet waren geweest, was ik op dit moment ook die lastige buurman, de dakloze in jouw straat of die levenslange cliënt van de Maatschappelijke Opvang geweest.

Nogmaals. Dakloosheid is geen beroepskeuze. Behalve de straat is er geen opleiding tot junk. Niemand ambieert een ellendig leven. Toch is het ook niet voor ieder mens mogelijk om deze zaken te ontlopen. En jij kúnt zo'n mens zijn. Er hoeft je maar één dingetje te veel te overkomen.

Probeer je daarom af en toe voor te stellen dat het jou overkomt en jij ook wéét dat de ellende nooit meer voorbij zal gaan. Ik beweer niet dat je dan minder last hebt van je lastige buurman. Maar je benadert hem dan wel met net iets meer menselijkheid dan de rest van de buurt. Misschien wel het laatste stukje menselijkheid dat deze man nog kent.