Laura

Bert (superworm)

Het is woensdagavond laat en het is stil in de stiltecoupé. Er zitten niet veel mensen en het merendeel van de zonderlingen slaapt al, of sukkelt langzaam weg. Ik kies een plekje tegenover een niet onaardig uitziende mevrouw; dat staart zo lekker. Meestal kijk ik als het donker is naar de reflectie van mensen in het raam. Soms kijken ze een ogenblik, vaak per ongeluk, naar mijn reflectie en staren we elkaar aan, beide naar buiten starend. Gauw kijken aangestaarde en ik dan weer naar de lichtjes in de donkerte buiten. Mensen zijn zo verschillend in hun uniformiteit.

Ik kijk stiekem naar iedereen - ik maak geen onderscheid. Maar als ik de plek voor het uitzoeken heb, ja, da's een ander verhaal. Als volgt.

De trein rangeert en hobbelt en doet en dingest. Piept en kraakt over de wissels heen. Buiten schiet de verlichting van in donkerte gehuld Kanaleneiland voorbij. De trein stopt met wiebelen, het krassend-ijzer-geluid maakt plaats voor het gedempte, ritmische getik van de voortsnellende wielen en het geronk van de pompende motor. Fofom, fofom, fofom. Deze trein is al wat ouder, de stiltecoupé heeft dichtgemaakte asbakjes. Pijnlijke herinneringen aan een voltooid verleden tijd, nog van vóór ik begon met roken. In gedachten steek ik de vlam in een Gauloise. Ik kijk naar de vrouw voor me, die uit het raam zit te staren.

Ze heeft haast blauw glanzend zwart haar – geverfd?, haar wenkbrauwen geëpileerd, maar niet lelijk, grote donkerbruine ogen, haar wimpers met mascara geaccentueerd. Ze heeft een fijn, egaal gezicht met een mooie, ferme kaaklijn. Ook een neus natuurlijk, ferm, maar niet hinderlijk – mooi recht. Ze staart met ondoorgrondelijke ogen maar een beetje uit het raam, en zegt niets, doet niets, verroert geen vin. Ze zit er maar. Ik zit haar rustig terug.

Ze heeft een precies goed voorhoofd, ook. Mooi recht, maar wel met rimpels erin – veel gefronst in haar leven. De lijntjes om haar mondhoeken zijn veel minder diep – weinig te lachen gehad. Ze rust met haar hoofd in het comfortabele hoekje van het raam, het plastic wanddeel, en de oranje stoel, en staart naar buiten met die reebruine kijkers. Het is moeilijk haar leeftijd in te schatten – 35? Sommige vrouwen blijven lang mooi. Anderen blijven levenslang hopen dat ze ooit mooi zullen worden. En weer anderen vinden hun rust.

Ze heeft iets Zuid-Europees. Het is midwinter, maar ze is lichtbruin – typisch Mittelmeers. Spaans, misschien? Dan wel van de westkust. Niet Frans, dat zijn 's winters bleekscheten. Grieken hebben geen rechte neus. Italiaans? Ik zou haar de komende vijftien minuten zeer aandachtig moeten bestuderen, om daar achter te komen – ook wilde ik weten waarom ze uit het raam staarde, waarom ze niets zei, nergens anders naar keek, mij niet terugraamstaarde. Het zat me dwars, als een goede scheet, in het midden van de middelste rij tijdens een bomvol, net begonnen college.

Wat doe je – ga je eruit, daarmee twintig man op laten staan en hun tafeltjes in laten klappen? Laat je 'm voorzichtig gedoseerd uit z'n kooitje pfoerten? Dat kan fout gaan! Of wacht je drie kwartier op de pauze?

Ze luistert naar muziek – ik probeer in te tunen – soms tune ik gedwongen in op de muziek van jonge jongens, altijd dezelfde hersenloze trance. Mijn broertje noemt dat treffend “pornomuziek”. Het enige wat hoorbaar is in het bus- danwel treinrumoer is de duffe pompende beat van de dommige muziek; uren hetzelfde monotone gejengel, een draaiende wasmachine uit iemands oren. Hng hng hng hng hng hng hng – 'de volgende halte is: station.' Godzijdank.

Marco sé n'è andato e non ritorna più
Il treno delle 7:30 senza lui
È un cuore di metallo senza l'anima
Nel freddo del mattino grigio di città


Ik probeer nog steeds in te tunen. Herken de melodie – het is hetzelfde liedje als net, maar dan opnieuw. Een zoetgevooisde vrouwenstem zingt melodieus Italiaans – ik herken het plotseling, halverwege het eerste couplet. Laura Pausini. Paul de Leeuw flitst me even voor de ogen, die heeft dat liedje dan ook grondig verkracht, maar La Solitudine zelf is prachtig. De eenzaamheid.

Plots raakt het beeld me. Ik weet niet precies waar het liedje over gaat, maar heb het vaak genoeg gehoord om bepaalde woorden eruit te halen, zinnetjes. Chissà se tu mi penserai, wie weet of je aan me denkt; het is een liedje over een meisje dat haar kerel mist, en die in de nabije toekomst geen kans ziet hem te zien. Eenzaamheid, dus – het staaft met de fronsrimpels en de rode ogen, die mij nu pas opvallen. Van de kou of van het huilen? Ze kijkt nog steeds strak uit het raam, met haar hoofd in het hoekje rustend, en luistert slechts La Solitudine, keer op keer op keer, de iPod op repeat.

Chissà se tu mi penserai
Se con i tuoi non parli mai
Se ti nascondi come me
Sfuggi gli sguardi e te ne stai...


Haar grote Bambi-ogen kijken onophoudelijk en vrijwel zonder knipperen de voortschrijdende duisternis in. Ik kijk via het raam haar kijkers in, sluit met dat beeld op mijn netvlies mijn ogen, en laat mijn gedachten de vrije loop. Ze zou een Italiaanse inboorling kunnen zijn, die helemaal naar Nederland is gekomen voor een Hollands vriendje. In gedachten zie ik haar de trein vanuit Schiphol al uitstappen, de stationshal in, naar de flippenborden staren. “Waar staat hij?” Hoe lang zou ze hebben gewacht? En waar was hij als hij niet op kwam dagen? Waarom zou ze in dit scenario vervolgens de trein naar het oosten des lands pakken?

Of nee, misschien is ze hierheen gekomen voor een rijke speculant die ze bij aankomst dood in het trapgat zag liggen. Of, om alle clichés er maar doorheen te rammen, iets mafia-gerelateerd. Ze kijkt nog steeds in absolute stilte, met diezelfde lichtelijk melancholieke blik, in het raam de weerkaatsing van de leegte van haar ziel in. In mijn ooghoek zie ik haar in de weerspiegeling mee lispelen met het refrein. Deze stilte in mij is de onrust van het leven van mijn leven zonder jou, ik smeek je, wacht op me, want ik kan niet zonder je.

Stringi forte a te
Il cuscino e piangi e non lo sai
Quanto altro male ti farà la solitudine


“Goedenavond, dames en heren, we naderen in een ogenblik station Amersfoort Centraal. U kunt hier overstappen voor de richtingen Enschede, Veenendaal –” Ik rijs omhoog, kijk nog eenmaal naar de onbeweeglijke gestalte van Laura Pausini en loop de coupé uit. In het halletje wacht ik tot de trein tot stilstand is gekomen. Ik peins nog steeds bijna hardop over het levenslot van mijn medepassagier. Freud fluistert in mijn oor dat ze wellicht helemaal niet Italiaans is, noch verlaten, noch neerslachtig, dat ze waarschijnlijk gewoon moe van een lange dag onderuitgezakt in de trein een lekker en negeerbaar nummer op repeat heeft gezet. Dat mijn overdenkingen slechts een projectie zijn van mijn eigen diepere angsten en gevoelens. Ik weet het niet, schud meewarig mijn hoofd en druk maar op de goudgele knop. De deuren slissen open.

Op de bus wachtend kan ik het, Freud of niet, niet van me af zetten. Ik krabbel wat steekwoorden op mijn hand, opdat wij nooit vergeten, en vraag me in het fluorescent gele licht van het busstation bij nacht af of de bijzonder mooie dame met melancholieke blik en Italiaans uiterlijk – “jaaaah, túúlek! Schatsjie, ik komper aan. De trein ister net.” Vanachter mij klinkt plat Amersfoorts uit een vrouwenkeel. “Jaah, iiiisss goe... Siejeso lieffie! Kusje!”  Ik draai me om bij de zachte piep van het wegdrukken van een telefoon. “Nee”, zeg ik hardop. Ze merkt me niet op, maar ik haar wel. Met een nog zachter piepje dooft ze de vluchtig op mijn hand gekrabbelde illusie uit. De bus komt pas over 22 minuten.


Laura Pausini - La Solitudine (1993). Ze was hier pas 19 jaar oud.