Confessions (1)

Johan (kuifkrullen)

(Geacht Fok!-publiek,

Mijn nieuwe roman is zo goed als af. Zonder dat u het wist bent u zo nu en dan ‘testpubliek’ geweest voor - delen van - stukken die ik schreef. In het komende drieluik wil ik u graag wederom in deze rol plaatsen. Misschien is deze mededeling nergens voor nodig. Maar het leek me fatsoenlijk u ervan op de hoogte te brengen.)

 

---- 

“Hell they'll even show you a purple cow and tell you what a keen eye for colour their kid has.”
Gregory House, House M.D.

Ik stond in de tuin het wasgoed op te hangen toen het gebeurde. Op klaarlichte dag. Op de eerste dag van de lente. Terwijl ik met wasknijpers kussenslopen aan de lijn bevestigde heeft hij… gewoon in onze voortuin.
Als ik het allemaal over kon doen, ik zou precies het zelfde doen.
Maar laat ik bij het begin beginnen.

Mijn dochter.
‘Mijn meisje werd achttien jaar geleden geboren. Ze was perfect. Ze had de te verwachten tien vingertjes en teentjes. Bijna alle kinderen hebben dat. Je zou zeggen dat het het benoemen eigenlijk niet waard is. Maar toen ik die vingertjes en teentjes had geteld voelde ik me intens gelukkig worden. Daarvoor vervloekte ik mijzelf. Mijn vrouw had zó veel pijn. Mijn kinderwens sloopte mijn vrouw, bijna letterlijk. Maar toen ik mijn vrouw vertelde dat alle vingers en tenen present waren vergaten we de pijn. Zij de pijn die ze gevoeld had, ik de pijn die ik haar indirect gedaan had. Volgens de vroedvrouw was het een zeer goed verlopen bevalling. Mijn vrouw gilde de pannen van de daken. Het kan niet anders of ergens knapten een paar ruiten. Er zijn ook vast wel een aantal alarmnummers gebeld.
Volgens de vroedvrouw was het een goed verlopen bevalling. Wat is dan in godsnaam een niet goed verlopen bevalling. Als vrouwlief de vroedvrouw op haar bek slaat? Als de lichaamstemperatuur van de bevallende het huis in brand steekt? Wanneer de ongeduldig toekijkende blanke-bijna-vader een jankend negertje uit de blanke-bijna-moeder ziet kruipen? Ik weet het niet hoor.
De eerste maanden waren een pure hel, zoals dat hoort met een pasgeborene. Kraamvisites waar niet geschuwd werd de meest verschrikkelijke foto's aan de nauwelijks bekende buren te laten zien. Nog meer kraamvisites waarbij inknipjes en uitscheuringen glimlachend besproken werden als ging het over het weer. De o zo nuttige schaamte bestaat op kraamvisite niet meer. Gelukkig was ik de man, ik hoefde nauwelijks te praten. Ik had een koffie- en beschuit-met-muisjestaak. Als ik van te voren wist hoe erg kraamvisites waren had ik mijn kinderwens voorgoed verzwegen.

De periode dat de kraamvisites van dagelijks naar wekelijks waren verschoven waren evenzogoed verschrikkelijk: weinig slaap; veel gejank; stront; tepelkloven; een vrouw die haar geweldige karakternukken verruilde voor een alles verzoenende en relativerende attitude; goede adviezen; levenslessen; pis; stront in het badje; proberen te ontkennen dat je kind eigenlijk niet zo mooi is; schoonmoeders; verhalen over hoe je zelf als kind was. En het ergste: de volledig uit de lucht gegrepen gelijkenissen. 'Ze heeft de neus van...' 'Ze heeft de ogen van...'

Som het allemaal zo objectief mogelijk op en kinderen krijgen is het ergste wat je kunt overkomen.
Ik vond het allemaal fantastisch!
Neemt niet weg dat ik ook wel weer eens wilde slapen. Of eens een nacht alleen wilde zijn met mijn vrouw.

Tegen de tijd dat ze twee werd hadden we ons leven zo ingericht dat we naast haar ook nog een eigen leven hadden. Mijn vrouw en ik waren dol -dol!- op ons meisje maar hebben er altijd voor gewaakt om ons eigen leven volledig kwijt te raken en alleen voor ons kind te leven. Dat lukte wonderwel. Ik werd nog steeds wel eens onbedoeld dronken met mijn vrienden. Verloor nog steeds structureel mijn geld bij het luttele-bedragen-poker met diezelfde vrienden. Ik bezocht concerten en schreef aan dit verhaal. Mijn vrouw ging sporten. En werd af en toe onbedoeld dronken met vriendinnen. Samen wisten we in ieder geval een avond per week ergens alleen te zijn.
Doordat ik ook nog leefde als mijn kind er even niet was had ik meer energie wanneer ze er wel was.

Je mag het officieel niet zeggen, dat staat vast opgetekend in het 'verantwoorde uitspraken voor ouders-boek,' maar mijn kind was het leukst toen ze drie was. Of ik vond die periode het leukst. Dat is alweer iets meer pedagogisch verantwoord: de periode. Enfin. Op onderzoek uit met mijn kind. De uitspraken. De vragen waar niemand meer over nadacht wanneer we eenmaal wat ouder en saaier waren geworden. Veel ouders worden op den duur gek van de waarom-vragen van hun kind. Kutouders. Je zou pas gek moeten worden wanneer die vraag niet meer gesteld werd. Werkelijk! Kinderen moeten vragen. Daar leren ze van. Het moet zo lang mogelijk uitgesteld worden dat ze net zo worden als de meeste mensen: ongeïnspireerd, bekrompen, nauwelijks meer te verrassen.

Mijn dochter kon geweldig tekenen. Ik heb me nooit schuldig gemaakt aan pronken bij familie en vrienden over haar briljante gevoel voor kleur, maar ze kon werkelijk geweldig tekenen. Of eigenlijk: ze kon geweldig bezig zijn met tekenen. Haar tongetje iets uit haar mond, blosjes op haar wangen, haar vingers knijpend in het potlood. Ze kon er zo in op gaan. Net als ik kon opgaan in het kijken naar hoe ze tekende. Ik vond haar dan zo mooi dat ik achteraf graag tegen haar loog.
Haar tekeningen zagen er niet uit, geen gelijkenis te ontdekken met hetgeen ze natekende. Maar ik vertelde haar dat het prachtig was. Hoewel ik wel negen van de tien keer haar werk niet direct als perfect af deed. 'inderdaad lief, wat een prachtige auto. Maar moet daar niet nog een beetje rood?'
Ook ik heb de opvoedboekjes gelezen. In een vroeg stadium van je kinds leven niet alles wat ze vinden, doen of maken af doen als briljant voorkomt een narcistisch kind en creëert doorzettingsvermogen. Zoiets was het. Mijn vrouw was hier minder bedreven in en deed iedere tekening af als een meesterwerk. Mijn vrouw werd meerdere keren op haar plek gezet door mijn dochter - wanneer ze een vliegtuig had getekend en mijn vrouw vertelde haar dat het de mooiste boot was die ze ooit had gezien - wist mijn dochter als geen ander mijn vrouw te wijzen op haar enorm domme fout. Dat gebeurde meer dan eens. Mij is het nooit gebeurd, tot het heerlijke en geschmierde ongenoegen van mijn vrouw.

Een dag na haar negende verjaardag werd ze ziek. Erg ziek. Ze belandde in het ziekenhuis, intensive care. Mijn meisje die zo groot was geworden op haar negende verjaardag was ineens zo klein. Ze verdween in dat grote bed, ze verdronk erin. De artsen stonden voor een raadsel. Ik kon dat niet accepteren. Iedereen heeft het er over hoeveel er tegenwoordig mogelijk is. Hoe knap en slim de doktoren zijn. Maar als mijn Alles ligt te verdrinken in een ziekenhuisbed staan ze ineens met de handen in het haar. Ik kon dat niet aan. Het van pijn vertrokken gezicht van mijn meisje. Die duizenden, miljoenen, slangen waaraan ze haar gekoppeld hadden.
Ik ben weggegaan, ik moest naar buiten. Ik ben gaan lopen. Gewoon domweg lopen. In een onmogelijke poging om weg te lopen van mijn angst van haar én mijn pijn. Toen ik niet meer verder kon; toen lopen niet meer genoeg was ben ik gaan drinken. Veel. Voor ieder slangetje aan haar lichaam: één whisky. Voor ieder doembeeld in mijn kop: één whisky. Voor iedere vlaag van schuldgevoel over mijn vlucht: één whisky. Pas na de vierde keer kotsen ben ik teruggerend. Daarna heb ik gezworen mijn gezin nooit meer in de steek te laten. Lafhartige klootzak dat ik was, mijn vrouw en mijn meisje achter te laten op het moment dat ze me het hardst nodig hebben..
Een maand later was er weer volledig boven op. De parasiet was na lang zoeken eindelijk gevonden en bestreden. Het waren de verschrikkelijkste weken uit mijn leven. Te moeten vrezen voor het leven van je dochter moet erger zijn dan vrezen voor je eigen leven.

Ik was maatjes met mijn dochter. Haar hele leven lang. Van het moment dat ik haar vingers en tenen had geteld tot haar achttiende verjaardag. Dat heeft niets te maken met de frequentie van aandacht of fouten van mijn vrouw. Mijn dochter kon het goed vinden met mijn vrouw, zeer goed. Maar ik was naast haar vader, haar maatje. Dat 'meer hebben' is doodnormaal. Dat gebeurt in alle gezonde gezinnen. Ik trok vroeger ook meer naar mijn moeder. Laat haar zacht rusten. Gelukkig hoeft ze mij in deze situatie niet meer mee te maken. Ik weet ook niet wat ze van mijn daden zou zeggen. Zou ze me vergeven? Nee, mijn acties zijn onvergefelijk. Ze zou me wel begríjpen. Het gezin bóven álles.
Enfin, dit alles gaat niet over mijn ouders, genoeg erover.
Het gaat om mij als ouder; om mijn vrouw; om mijn dochter, mijn dochter, mijn dochter.

Mijn dochter was mijn maatje. Toen ze wat ouder was, ik denk vijftien, zestien, was ze dat nog steeds. Natuurlijk, ze loog tegen me, vriendinnen werden belangrijker en belangrijker. En er waren natuurlijk de vriendjes, de jongens. Die ik als vader het liefst het huis uitknuppelde. Maar ondanks dat alles, ondanks het liegen, ondanks mijn onvermijdelijke beschermende vadergevoelens bleef de band.
Het antwoord op alle puberale problemen is begrip en reflectie. Ik was zelf een verschrikkelijke puber. En dat werd alleen maar erger door het bestraffen en het proberen mij met harde hand te vormen naar wat doorging voor normaal, acceptabel, gedrag.
Door te luisteren en zo min mogelijk regels op te dringen bleven we elkaar enigszins begrijpen.
Sturen is wat anders dan kneden. Zelf antwoorden laten bedenken is wat anders dan bestraffen. Noem me doortrapt, noem me geraffineerd maar het werkte. En, het belangrijkst: ze vond en voelde het zelf ook. Ik was de enige vader ter wereld die zijn kind serieus bleef nemen, ik citeer háár hoor, een dergelijke stelling durf ík niet zelf te poneren.’

(Wordt vervolgd.)