De beul

Frank (drulovic)

Nog drie maanden, dan word ik 30. Tijd voor een melancholische beschouwing.

Sinds het begin van de mensheid heeft iedereen met hem te maken gehad, maar niemand heeft hem ooit het hoofd kunnen bieden. In eerste instantie lijkt hij het beste met je voor te hebben. Hij keert zijn lichte, vredelievende kant naar je toe. Maar heel langzaam, bijna onmerkbaar, krijg je zijn haatdragende, donkere zijde te zien. Het is een onomkeerbaar proces. Niemand ontkomt aan zijn wurggreep. Je kunt hem proberen te ontlopen, of je verschuilen achter een façade van jeugdigheid, maar vroeg of laat krijgt hij iedereen te pakken.

Hij is de perfecte armworstelaar. In het begin zet hij geen druk, buigt zelfs nog wat mee. Langzaam wordt zijn grip echter steeds vaster, en wanneer je krachten beginnen weg te vloeien drukt hij steeds wat harder, tot je arm uiteindelijk op tafel belandt.

Tijdens de peuter- en kleuterschool was ik me in het geheel niet bewust van zijn aanwezigheid. Met kinderlijke naïviteit speelde en ravotte ik me een weg door de schijnbaar eindeloze dagen. Elke dag vrolijk op weg naar de volgende. Niet in het minst gehinderd door de angst, die als een zeepbel uiteen spatte tegen de onzichtbare bol om mijn opgewekte kinderziel. De enige reden dat er elk jaar een kaarsje bij kwam op de verjaardagstaart was toch zeker dat ik een steeds betere blazer werd?

De eerste speldenprikjes deelde hij uit tijdens mijn basisschooltijd. Maar deze deden niet zeer. In tegendeel, ze voelden als schouderklopjes. Ik mocht op de passagiersstoel plaatsnemen, kreeg een eigen paspoort en mocht in de C'tjes op een groot veld voetballen.
Op het voortgezet onderwijs begon hij een wat ambivalente houding jegens mij aan te nemen. Het was de eerste keer dat ik bemerkte dat er een donkere kant in hem school. Elke klas die ik met goed gevolg afrondde, betekende aan de ene kant dat ik steeds meer voor vol werd aangezien. Tegelijkertijd daagde echter ook het besef dat mijn jeugdige overmoed aan de kant werd geschoven door iets wat ik pas veel later zou herkennen als realiteit.

Mijn studietijd is achteraf gezien de meest evenwichtige periode geweest. Ik stond recht tegenover hem, waardoor ik tegelijkertijd zijn lichte en donkere kant kon zien. Het groeiende bewustzijn en diepe vriendschappen werden afgewisseld met prestatie-eisen en vingertikken voor dingetjes die voorheen werden bestempeld als kattenkwaad.

Maar nu ik bijna aan mijn vierde decennium toe ben, heeft hij me in zijn greep. Onze onvermijdelijke haat-liefde verhouding helt stukje bij beetje richting de haat. Zijn gelaat is als het eerste kwartier van de maan. Een klein deel verlicht, maar de donkere zijde overheerst. Ik realiseer me dat onze eens zo florerende verhouding een aflopende zaak is. Er is geen weg terug. Hij is een medepassagier op de eenrichtingsweg naar de dood. De rails waarop de trein richting eindbestemming voortschrijdt.
Ik voel dat de schurk me voortdurend op de hielen zit. Krampachtig probeer ik me te ontworstelen, maar zijn klauwen trekken groeven in mijn gezicht en zijn adem laat mijn botten kraken. Mijn hoofd ligt op het hakblok, en terwijl het mes van de guillotine heel langzaam naar beneden zakt, weet ik: er is geen grotere beul dan De Tijd.