De scheve lach van de Oldehove

Neuskleuter
De wind waait woest door mijn haren. Met een grote glimlach sta ik op de scheefste toren van Europa. Hij is schever dan die pizzabakkertoren in Italië, goed te beklimmen en in mijn eigen woonplaats. Leeuwarden, de meest onderschatte stad van het noorden. Vanaf het plein onder mij klinkt de blues:
‘It het nooit wat weest en it sal nooit wat wudde
Alst in Liwwadden geboren bist, kanst it wol skudde.’

Ik pink een traantje weg en veeg de haar die het veroorzaakt uit mijn oog.

Leeuwarden is mijn stad en ik ben er ontzettend trots op. Friese bescheidenheid heerst. Maar hier hoog boven de stad durf ik best eens op te scheppen. Behalve de scheefste toren hebben we koninklijke grafkelders, we halen het nieuws vanwege de Elfstedentocht op de schaats, de stille tocht is hier uitgevonden, vorig jaar was hier een broodjeszaakmoord en nog een doodslag om wat spraakverwarring.

Dat laatste is niet zo verwonderlijk. De taal vloeit hier rijkelijk. Hoe armer de Liwwadder, des te rijker zijn taalgebruik. Het plaatselijke dialect is doorspekt met Nederlands, Fries en resulteert in het Liwwadders. Twee talen en een dialect. Talen, ja. Wie aan het Fries komt, komt aan mij. Ik weet dat ik woest aantrekkelijk ben en dat het moeilijk is om van mij af te blijven, maar dat is geen reden om het Fries te beschimpen. Gelukkig spreken de meeste mensen in de stad Nederlands, want ik zou ook niet weten wat ik terug moet zeggen zodra iemand in het Fries begint. Tenzij iemand mij boos een ‘hampelman’ noemt. Dan kijk ik nog bozer terug. Dat schijnt hier zo te horen.

Ik houd er ook van dat er altijd iets te doen is in de stad. Is er geen stille tocht of een evenement als het Fries Straatfestival, dan zijn er de ontelbare kroegen. Optredens van bands uit de stad en verder, vals meezingen in een karaokekroeg, op mannenjacht tijdens de studentennachten, besloten kroegen, hoerenkroegen. Er is voor elk wat wils. Maar in bijna ieder café zal het hart sneller kloppen als het gesprek over SC Cambuur gaat, de plaatselijke voetbalclub. Is het niet uit liefde, dan wel uit frustratie omdat het niveau van FC Heerenveen nooit gehaald zal worden.

Verder zijn de faciliteiten in de stad echt uitstekend te noemen. We hebben een groot ziekenhuis dat goed is, maar net niet academisch kan worden. Net als het onderwijs, want de stad blijft vooral steken in de mbo- en hbo-opleidingen. Die opleidingen willen zich graag op het buitenland richten. Dat gaat prima. Het is niet zo moeilijk om de Friese grenzen te overschrijden.

Het studentenleven lijdt er niet onder dat Leeuwarden geen universiteiten heeft; het is makkelijk om een bijbaantje te krijgen, uitgaan is gezellig, als ik te veel zuip kan ik altijd kruipend naar huis en het is zelfs mogelijk om in de clinch te gaan met Harry de Huisjesmelker. Ook het shoppen kan hier prima aan de snoezige grachten. Naast de gezelligste straat van Nederland met kleine speciaalzaakjes, hebben we zelfs een Hema en een V&D.

Ja, ik kan vanaf deze 40 meter hoge toren goed uitkijken over mijn stadje. Het helt een beetje over vanwege een architectonisch foutje van vroeger, maar het kan de beste overkomen door een kerktoren precies op een zwak terpje te bouwen. Hierdoor lijkt het dat de Oldehove scheef staat te glimlachen. Een scheve lach naar Groningen, waar de Martinitoren in zijn volle glorie 97 meter hoog staat te schitteren. Naar Groningen, met zijn academische ziekenhuis, universiteit, Bijenkorf, FC Groningen. Alles wat Leeuwarden net niet zal bereiken.

Toch heeft de stad iets wat mij aanspreekt. Hier wonen normale mensen die zichzelf nog doodgewoner vinden. Een provinciale hoofdstad vol stille ambities, glorieus verstopte geschiedenis, bescheidenheid, kleinschaligheid. Een stad die zo klein lijkt vanaf deze nooit afgebouwde kerktoren, maar een stad waar ik mij heel erg thuis voel.

‘It het nooit wat weest en it sal nooit wat wudde,
Maar ik woon in Liwwadden en ken trots dyn hand skudde.’