Niet storen s.v.p.

Johan (kuifkrullen)

Ik werk aan een film-, roman-, fotografie-, biografie-, muziek- en internetproject. Ik heb een concept bedacht waar ik uiterst trots op ben en wat voor zo ver ik kan nagaan niet eerder is gemaakt in deze vorm. Het is heerlijk om er aan te werken maar het is een enorm omvangrijk plan. Je zou prima tien man er een jaar aan kunnen laten werken.
Vanaf dag één wist ik zeker dat ik het alleen zou gaan doen. In de tijd dat ik voor iemand anders in kaart heb gebracht wat ik précies wil kan ik het ook zelf schrijven.

Gezien de omvang van het project gaat er veel tijd zitten in het verbanden leggen; schrijven; schrappen; verproppen; aantekeningen maken; zelfverheerlijking en zelfhaat.
Vooral in het uitdenken van het hele plan zijn nu al veel meer uren gaan zitten dan ik van te voren had ingeschat.

Vandaag had ik een denksessie. Het creatieve gedeelte van mijn hersens maakte overuren. En ik kreeg idee na idee.
Het was schitterend weer. Ik besloot naar buiten te gaan. Kladblokje #3 mee en op naar het park.

Er was een bankje vrij in de zon.
Rokend staarde ik over het veldje en de vijver. Het was niet druk in het park. Er lagen wat jongeren vrolijk biertjes te drinken en verderop speelden wat kinderen. Honden renden achter ballen aan en dat was het dan. Ik voelde me heerlijk ontspannen.

Een idee borrelde op in mijn hoofd. Het paste precies tussen een aantal losse eindjes in mijn concept. Terwijl ik in de ruimte staarde vormde zich in mijn hoofd langzaam een heel concreet plaatje.
Dit idee zou zeker drie losse eindjes muurvast zetten.
Ik voelde mijn mondhoeken opkrullen.

‘Fijn weer hé, meneer?’
Er was iemand naast me op het bankje komen zitten.
We maakten een klein praatje. Niet onaangenaam.
Het was ook nog eens best een mooi meisje.
Na een paar minuten stond ze op. Ik keek haar na toen ze wegliep.
De punt van de fineliner maakte een vlek op het papier. Er kwam geen woord. Ik was mijn idee kwijt.

Geen verdriet. Ideeën te over vandaag.
Als het echt zo’n goed idee was als ik dacht dan zou het nog wel terugkomen.

Een half uurtje later: ik schreef driftig aan een los eindje.
De woorden kwamen vloeiend en ik raakte in een flow die mij liet schrijven zonder denkpauzes.
Tot ik een meisje voor me zag staan.

Ze was een jaar of acht en ze keek me met haar tongetje tussen haar lippen aan.
Ze deed niets, ze zei niets, ze stond alleen maar naar me te kijken.
Ik probeerde haar te negeren maar dat lukte niet.
Ze leidde me af en mijn geschrijf begon te haperen.
‘Wat bent u aan het doen meneer?’
‘Ik schrijf ideetjes op.’
‘Wat schrijft u dan?’
‘…’
‘Wat bent u aan het doen meneer?’
‘…’
Ze huppelde weg. Ik was de draad van mijn verhaal kwijt en vond het niet meer terug.

Het was warm. Ik rookte nog maar eens.
Weer een idee. Weer zag ik beelden van hoe het moest gaan worden.
Dit stuk zou ik schrijven vanuit twee perspectieven.
Die twee perspectieven zouden ook terugkomen in de fotografie van dat onderwerp.
Als ik nu eens…?
‘Hé kuifkrullen. Zit jij hier ook? Wij zitten daar, bij de vijver. Ik heb net een paar biertjes gehaald. Zin om er één mee te drinken?’

Ik wilde weigeren. Ik wilde met rust gelaten worden. Ik moest mijn ideeën op papier kwijt.
Maar ik wist zeker dat ik weer een idee kwijt zou zijn wanneer ik weer alleen was.
‘Ja, is goed. Ik drink wel even een biertje mee.’

Later, in de avond, na een fijn kleedjesmoment met vrij veel biertjes, zat ik achter mijn laptop en probeerde toch nog enkele aantekeningen te maken.
Mijn hoofd was verbrand door de zon en gloeide enorm.
Een klein ideetje kwam in me op.
Toen ik het wilde opschrijven ging de telefoon.

Ik liet hem rinkelen. Sloot mijn laptop af. Nam een koude douche. En ging naar bed.
Nog voordat ik één nieuw idee kreeg voor mijn project gleed ik een droomloze slaap.