Het meisje en Frank de boer (2)

Bert (superworm)

Deel één: 21st Century Fox

Then I saw the morning sky:
Heigho, the tale was all a lie;
The world, it was the old world yet,
I was I, my things were wet,
And nothing now remained to do
But begin the game anew.


Ze rukte zich omhoog, spoot het water uit haar mond en neus en nam een diepe ademteug. Ze had het gevoel bijna te verdrinken, maar ze wist dat ze dit niet kon ontvluchten. Ze had geen idee meer hoe lang ze al in de situatie zat, maar ze durfde er geen verandering in te brengen. Ze moest steeds zo lang mogelijk zo laag mogelijk blijven. Ze rilde, haar handen hielden verkleumd vast. “Waarom”,  had ze al meermalen gedacht, “waarom publiceerde ik mijn stuk niet in de zomer?” Ze piekerde over hoe zwaarbewapende ME-teams alle plekken en personen zouden aandoen, waar zij ooit waarde aan had gehecht. Haar werkplek, haar huis, vrienden, kennissen, exen, familie. De kroegen die ze bezocht. De bieb. Het duizelde haar. Ze zag de zwartgeklede mannen betaserd de locaties binnenstormen, op zoek naar hun doelwit, de nieuwe landelijke dreiging, de verraadpleegster, de terroriste. Ze zouden iedereen die haar had gekend een verhaal opspelden over hoe ze een gevaar voor het voortbestaan van de Westerse democratie was. Dit had ze meermalen meegemaakt bij anderen, en uit ervaring wist ze de ongemakkelijke waarheid: verreweg de meesten geloofden de overheidssprookjes.

Boven haar uit stevende de achtersteven van vrachtschip KONING WILLEM IV dat haar vanaf de Mauritskade-brug had getransporteerd. Ogenblikkelijk na de mail had ze haar tas en persoonspapieren op een vrachtwagen gemikt, en was ze de gracht in gesprongen. De Amstel was in het voorjaar koud en nat. Ze had zes bruggen geteld sinds ze haar laatste hoop had aangeklampt – A2, A10 en A9 wist ze, de rest was gissen. Rechts van haar, in het westen, vervuilde de foeilelijke nieuwbouw van Amstelveen het zicht boven de dijk. Links zag ze niets, omdat daar niets gebouwd was. Toen de flats van Amstelveen verdwenen en ze wist dat er aan beide kanten idyllisch boerenland lag, liet ze los, omdat ze het risico niet wilde lopen door Uithoorn heen te moeten. Ze bleef nog een volle minuut onder water, hapte weer adem, zwom naar de kant, kroop door het slijk van de oever. Ze durfde niet te rusten, klom de dijk op, rende over het asfalt naar de andere kant, en zeeg in de berm neer. In de verte kwam over de dijk een politieauto aanrijden. Voor haar? Ze wist het niet, en maakte zich klein achter een struik. Het voertuig naderde. Plots gingen de sirene en zwaailichten aan. Haar hart ontplofte bijna. Ze zag het niet, maar tegelijkertijd klapten twee wieken uit het dak. Toen de auto nog hooguit een hectometerpaaltje van het bosje verwijderd was, steeg-ie op, rechtsomkeert richting Amsterdam zoevend.

Hoewel ze net uit het water kwam, voelde ze het kille angstzweet in haar nek staan. Dit zou een tweede keer niet goed gaan. Ze nam met een aanloopje een sprong over een sloot en holde zo goed en kwaad als haar zeiknatte All Stars haar konden dragen door de veenakkers heen. Ze had het koud en was doodsbang, maar durfde niet te stoppen. Elke keer als ze achter zich keek, vreesde ze een naderende politiemacht te zien, in elke boom een camera, in elk paaltje een hittesensor, in elke vogel een helicopter. In de verte zag ze de Vinkeveense plassen. Ze wist niet waar ze heen moest, ze kende hier niemand, ze had honger, ze had spijt. Niet van het stuk, dat niet, nee, van haar onbedachtzaamheid. Van het niet veilig bewaren van een kopie. Van het in gevaar brengen van iedereen waar ze ooit om gaf, het in één klap vernietigen van haar officiële bestaan. Ze had beter moeten weten – júist zij. Verward mijmerend had ze de tractor die achter haar naderde niet op tijd opgemerkt. Toen ze dat wel deed en de boer achter het stuur recht in zijn felblauwe ogen keek, rende ze harder dan ze ooit gedacht had te kunnen rennen weg.
“Hee! Hee! Kom eens snel terug! Meisje!” De boerenknul, ongeveer even oud als zij, stapte uit het voertuig en rende achter haar aan. Ze struikelde, zoals dat enkel gebeurt in verhalen en dromen, waarna hij haar inhaalde. Ze keek hem panisch aan en krabbelde achteruit in de blubber.
“Heb je je pocket-pc bij je?”, fluisterde ze.
“Nee? Het zal mijn tijd wel duren voor ik die op de trekker meeneem. Er zijn hier toch geen scanners om me te controleren.” Een pak viel van haar hart.

“Hoe heet je?”
“Kan ik niet zeggen.”
“Frank.” Hij stak zijn hand uit. Geen reactie.
“Kom je vandaan?”
“Kan ik niet zeggen.”
“Wat kun je wel zeggen?”
“Luister... het lijkt me beter als je me alleen laat. Ik denk dat het verstandig is, zo min mogelijk over mij te weten. Dat is voor ons beiden beter. Ze zitten achter me aan. Ik moet snel verder...” Ze stond op, keek wild om zich heen, wankelde. De honger, de stress, het rennen – het duizelde haar.
“Nee, zo werkt dat niet, dametje. Jíj loopt over míjn akker heen, zonder ID, zeiknat, smerig – hó!” Hij pakte haar halverwege haar val uit de lucht en trok haar weer overeind, “alsof je zo uit de Middeleeuwen bent komen lopen, rent weg en wil dan met rust gelaten worden. Ik weet niet wat je verhaal is, of waarom je besloten hebt te vluchten, maar je bent niet de eerste die ik door deze velden zie hollen, en vast ook niet de laatste. Of je je verhaal wil vertellen, botert me niet. Dat mag je zelf beslissen.” Hij gooide haar over zijn schouder. Ze was te verdwaasd om een woord uit te brengen. “Ik neem je mee naar huis en smeer eerst eens een paar goeie bruine kaasboterhammen voor je.” Hij sjokte gemoedelijk naar de tractor, zette haar voorop de motorkap en klom achter het stuur. “Goed vasthouden, meisje!”

Na vijf dikke bruine kaasboterhammen, vier glazen melk, een lange douche en schone, doch veel te grote kleren, kwam ze met een handdoek om haar haar zijn woonkamer binnenlopen. De koekoeksklok aan de muur koekoekte twaalf keer.
“Bedankt voor de gastvrijheid. Ik weet niet hoelang ik nog door had kunnen gaan.”
“Het is niets. Wil je nog meer melk?” Ze glimlachte voor het eerst die dag.
“Nee, dank je. Ik denk dat ik je na al deze goedheid een verhaal verschuldigd ben.” De boer schudde van nee.
“In het geheel niet, maar als je je ei kwijt wil mag dat. Als ik het goed heb, ben je gezocht. Mag ik vragen waarvoor?” Ze dacht even na.
“Het aan de kaak proberen te stellen van corruptie in de hoogste regionen, een eeuwenoud netwerk van belangenverstrengeling, totale blokkering van rechtsgang, controle van ooit vrije individuen, angstpropaganda, en zo nog wel honderd dingen. Ik had bewijzen. Ik had het allemaal uitgeschreven. Ze... vijf minuten nadat ik het op de post had gedaan, kreeg ik een arrestatiemailtje.”
“Dan is je leven niet veilig.”
“Dat weet ik.”
“Waar wilde je heengaan? Heb je een backup-plan?”
“Het stomme is, je ziet het altijd in Hollywoodfilms. We're gonna go with plan B. Maar in het echt lopen dingen grandioos mis.” Ze sloeg hard met haar vuist op tafel. “Wist ik veel dat ze gesealde enveloppen...”
“Het is al goed. Ik als boer bekijk dingen het liefst een beetje pragmatisch. Situatie is dat je nergens gescand of herkend kan worden. Als dat gebeurt, heb je een paar minuten om zo ver mogelijk te vluchten als je kan. Ze zullen je niet twee keer door hun vingers laten glippen. Voorzover het de staat betreft, ben je ongetwijfeld een misdadigster, en ben ik daarmee medeplichtig aan staatsterrorisme, of welke term ze ditmaal uit hun hoge hoed getoverd hebben. Ik zei al eerder: je bent niet de eerste die ik door deze velden zie rennen.” Hij zette zijn armen in de zij van z'n overall, strekte zijn rug flink en haalde zijn neus op.

Therefore, since the world has still
Much good, but much less good than ill,
And while the sun and moon endure
Luck’s a chance, but trouble’s sure,
I’d face it as a wise man would,
And train for ill and not for good.


“Wat kan ik doen?”
“Jij? Heel weinig. Behalve je in wanhopige angst een weg proberen te banen door landbouwgrond en natuur, heb je eigenlijk geen opties. Ik heb eerder een soortgelijk contact gehad, die ik uiteindelijk via een oude basisschoolvriend wist te herplaatsen.”
“Herplaatsen? Hoe bedoel je?”
“Er zijn er ongetwijfeld duizenden, die een scanner-ontwijkend leven leiden. Precieze details weet ik niet, maar sinds de invoering van de maatregelen is er verzet tegen geweest.”
“Dat is toch de kop in gedrukt? Jaren geleden al”, reageerde ze.
“Dat willen ze je laten geloven. De schoolvriend is fietsenmaker, hier niet ver vandaan. Misschien kan ik iets regelen. Dat betekent wel dat ik een reden moet hebben om hem te zien. Moment.”
De boer stond op, liep naar de keuken, trok een mes uit het messenblok en wandelde door de bijkeuken naar de achtertuin, waar zijn fiets stond geparkeerd.
“Ik ben over een uurtje terug.” Hij smeet het mes op het aanrecht, trok de deur achter zich dicht, smeet zijn fiets in de auto en reed weg.

Na vijftig minuten kwam hij met een geplakte band terug. “Goed nieuws en slecht nieuws”, zei hij druk in laatjes rommelend. Hij toverde een Eastpak tevoorschijn en stopte er wat flesjes drinken, een broodtrommel vol bruine kaasboterhammen, een kladblok met pen, en nog zo wat dingen in, en bepraatte haar ondertussen over de situatie. “Goede nieuws is dat er iemand langskomt. Ze nemen je mee, ik weet niet waarheen, maar je zult er veiliger zijn dan hier. De hittecensus is deze week nog niet overgevlogen, en het is al vrijdag. We moeten opschieten. Het slechte nieuws is dat je in een kofferbak zult moeten.” Ze keek verontwaardigd.
“Een kófferbak?”
“Denk je dat ze je gewoon in de bijrijdersstoel kunnen parkeren? Ik denk dat je binnen tien seconden gedetecteerd zou zijn. De kofferbak is hittedetectie-bestendig gemaakt. Het is de enige plausibele manier om je snel ver weg van hier te krijgen.”
“Hoe ver?”
“Weet ik niet. Ze komen als het goed is over een paar minuten al.”

Dat klopte. Een auto reed voor. Eruit stapte een opgeschoten twintiger met puntbaardje en Franse baret. Hij liep ongevraagd de woonkamer in en stak zijn hand uit.
“Hoi. Max. Hoi.”
“Hoi Max.”
“Hoi Sofie.” Ze schrok danig en deinsde achteruit.
“Hoe weet je hoe ik heet?” Hij gnuifde.
“Wat is wijsheid? Half Nederland weet hoe je heet. Nieuws van twaalf uur nog niet gezien? Ze zeggen dat je het Binnenhof wil opblazen en daarbij zoveel mogelijk onschuldige slachtoffers probeert te maken. Wat heb je écht gedaan?”
Ze informeerde hem. “Dus jij schreef een vuig anti-regeringsepistel en had gehoopt dat in de krant te krijgen?”
“Eerlijk gezegd: ja.”

Max begon bulderend te lachen.
“Wat is daar zo grappig aan?”
“Dat vertel ik je nog wel. Ik ben Max van Lijst Blanco.” Hij nam zijn pet af, buigde licht voorover, en wierp met nonchalante precisie het ding weer terug op z'n hoofd. “Zo noemen we onszelf. Soms. Soms ook niet. Soms is het de Zwarte Hand. Gekscherend Al Qaeda. We go by many names. Mij noemen ze meestal de Baret.”
“Lijst Blanco?”
“Ja juffie, één der namen van je enige hoop in bange dagen. Waar de overheid controleert, laten wij los. Waar zij zeggen te weten, zeggen wij nescio. Wij zijn het tegenovergestelde.” Ze staarde hem niet-begrijpend aan.
“Juist... waarvan?” Ze staarde aarzelend naar zijn uitgestoken hand.
“Vragen, vragen. Er is een tijd voor alles, meisje. Heb je Prediker niet gelezen?” Ze schudde van nee. “En ga je die hand nog schudden of niet?” Ze schudde zijn hand. “Okee, daarmee kunnen we gaan. Je mag overigens onze lieve Heer op je blote knietjes danken voor elke seconde dat je nog vrij rondloopt. En daarmee: moi!” Hij stak zijn duimen onder zijn bretels en wees naar zichzelf. “Führer, befehl?

Ze volgde hem naar de auto.
“Heb je alles? Dan kun je een comfortabel plekje uitzoeken.” Hij opende de achterklep.
“Bedankt, boer Frank, voor alles!”, zei ze, waarna ze hem een dikke, natte kus op zijn wang plakte. Hij stond met zijn armen over elkaar en glimlachte sluiks.
“'t Is wel goed. Misschien tot ooit.”
“Okee. Dag Frank.” Ze kroop de kofferbak in.
“Dag, Sofie.” Ze wist niet waar ze in godsnaam heen zou gaan, wie Max was, of Lijst Blanco, wat ze in petto hadden voor haar, of waarom ze haar in allerijl kwamen halen. De onzekerheid kwam gierend terug. Toch had ze de indruk precies de goede boer tegen het lijf gelopen te zijn, en probeerde ze zo weinig mogelijk te denken aan wat er allemaal nog kon komen als de kofferbak eenmaal dichtgeslagen zou zijn.

Max pakte de klep vast en gaf haar een deken.
“Ik stop niet. Het duurt als het goed is ongeveer twee uur. Blijf zo stil mogelijk.” Ze knikte.
Hij klikte voorzichtig de kofferbak dicht en draaide 'm op slot. De Baret nam plaats in de auto en reed achteruit het erf af. Als het goed was, zou het twee uur duren.

It will do good to heart and head
When your soul is in my soul's stead;
And I will friend you, if I may,
In the dark and cloudy day.

Tekstfragmenten: E. A. Housman, A Shropshire Lad (1896); “LXII: 'Terence, this is stupid stuff!'”
Muziekclipje: Del Shannon - Runaway (1961)