Tilburg zingt!

Patrick (binsmeister)

Sinds vorig jaar staat tijdens ‘Tilburg zingt’ het lelijkste plein van Nederland vol om gezamenlijk liedjes te zingen. Een mooie reden voor een feestje, zo dachten onze buren. Om vast in de stemming te komen werd er besloten de voorraad champagne en een fles wodka soldaat te maken. Dit komt de sfeer van de avond meestal wel ten goede, zo was de gedachte. Bovendien moest de oranje-punch (wodka-rum-chemisch oranje Tropical Drink van de Lidl), waarvan ik maarliefst tien liter had gemaakt, toch nog koud worden. Het plein stroomde inmiddels vol. Uiteraard werden bij ons op het dak de eerste danspasjes toen al lang gemaakt. Aangezien het podium nog leeg was, was de focus van het grote publiek op ons bescheiden dakje gericht alwaar de eerste drieliter-fles met de oranjepunch werd aangebroken. Ambiance!

We hadden nog nooit opgetreden voor zo’n groot publiek dus we besloten met wat klassiekers te beginnen. Gelukkig viel de macarena erg in de smaak. Dat ik iets teveel van de wodka gesnoept had, bleek wel uit het feit dat ik het enkele minuten later nodig achtte te moonen. Als ik dronken ben, komt het weleens voor dat ik een kleine ‘croissant!’ maak, maar ik had nog nooit gemooned naar 15.000 mensen. De vorige genante vertoning was in een Antwerpse karaokebar. Toen legitimeerde ik het naar beneden trekken van mijn broek doordat een Belg die niet kon zingen, ‘De Vlieger’ aan het verkrachten was.
“Alap, ge moet tegen uwe vriend zeggen dat hij zijne broek moet aanhouden,” zei de uitbater tegen een vriend, omdat hij waarschijnlijk dacht dat er niet meer met mij te praten was.

"Maar het is zo’n groot publiek. Hoeveel mensen kunnen nu zeggen dat zij gemooned hebben voor zo’n vijftienduizend mensen?” was mijn repliek toen een enkele huisgenoot schande sprak van mijn ‘blotenbillenactie’.
“Je hebt die kinderen daar beneden een trauma voor hun leven bezorgd.” Ik kon weinig anders dan over de jaren ’70 beginnen. Toen was een beetje konthaar immers hartstikke hip. “We leven toch niet meer in de jaren’70, freak!”, snauwde hij mij nog toe terwijl een druppel oranjepunch op zijn overhemd terecht kwam. Gelukkig had ik een pilotenbril uit de jaren’70 op mijn hoofd staan.
“Het zijn anders wel hygiënische kontharen. Zonder tarrels!”

Inmiddels begon het al aardig druk te raken op ons dak. De punch raakte met een aan lichtsnelheid grenzende rapheid op, dus we moesten snel iets anders verzinnen. Nood breekt wet. De flessen jenever werden van stal gehaald. Het mag een wonder heten dat er niemand van het dak gelazerd is na het drinken van het duivelse Ketel-1.

Het schijnt dat er nog een bezoekje is gebracht aan de stad. Wat er daar allemaal gebeurd is, vond het deel van mijn hersens waar het kortetermijngeheugen wordt opgeslagen niet de moeite waard om te onthouden. Wel heb ik een
nieuwe dame in mijn telefoon staan, opgeslagen onder het braakneigingen opwekkende ‘schat’. Het schijnt zelfs dat ik deze ‘schat’ op beschamende wijze aan het zoenen was op het podium in een overvolle kroeg. Met dank aan de staat van mijn hersens heb ik hier geen herinnering meer aan.

Het schoonmaken van het huis de volgende dag maakte de kater er niet bepaald beter op. Het dak is een allesbehalve schoon dak, zo bleek uit het spoor zwarte voetstappen vanaf het raam naar het toilet. De gordijnrails kapot, het limegroene tapijt onherstelbaar smerig, de leuning van de bank zwart en het hele huis onder de zwarte voetstappen. Wat een ellende hadden we ons weer op de hals gehaald. En het mooiste van het verhaal is nog dat de buren eigenlijk een feestje gaven. We zouden alleen wat indrinken in ons stulpje. Kut Ketel-1!