Goodbye, my lover (deel 26)

Trudy (Zonnetje40)

Vorige aflevering:  http://frontpage.fok.nl/column/9406/1

“Nee. Ik doe het niet,” antwoord ik resoluut en meteen sta ik op. Zoekend kijk ik om me heen. Ik weet toch zeker, dat ik mijn handtas naast mijn stoel had gezet. Maar dan weet ik het weer: die ligt nog op de kamer van Richard.
“Ik ben zo terug. Even mijn tas halen. En daarna kunnen we wat mij betreft gaan.” Even kijk ik naar Manon. Zij maakt een gebaar van: het is aan jou. Ik kijk Sophie aan en zeg: “Goed, dan zijn wij uitgepraat. Ik heb hier verder niets te zoeken.”

Even later loop ik de kamer van Richard binnen. Hij kijkt me vriendelijk aan. “Je komt zeker je tas halen? Kijk, hij ligt op de stoel. Enne… Je hoeft me niets uit te leggen hoor, ik zie het antwoord al op je gezicht.” Ik word er een beetje verlegen van. Ach, die arme jongen kan er ook eigenlijk niets aan doen. Hij glimlacht naar me. “Maar ga je nu al weer weg? Ik ben zo benieuwd naar je. Ik wist ook niets van jouw bestaan. Wil je nog even blijven, om met me te praten? Het is zo spannend om ineens een zusje te hebben! Ik wist niet beter, dan dat ik de jongste was.” Het is zo’n lieve jongen. Ik kan zijn verzoek dan ook niet weerstaan. En even later zitten we in gesprek alsof we elkaar al jaren kennen.
We vertellen elkaar ons levensverhaal in een notendop. Als ik zie dat hij vermoeid raakt door het praten, neem ik het van hem over. Een paar keer vraag ik hem of het hem echt niet teveel wordt. Maar hij wil niet dat ik wegga.

Zijn ziek-zijn is een onderwerp dat we eerst allebei vermijden. We hebben het over onze jeugd, hobby’s en we blijken van dezelfde muziek te houden. Ik vertel hem over Tim, en dat ik hem zo mis. Dat ik binnenkort naar Curaçao ga om eindelijk bij hem te zijn. Richard lijkt oprecht blij voor me te zijn. Wat een onzelfzuchtige jongen.
Dan vertelt hij over zijn ziekte. Hij heeft leukemie. Al twee jaar. Hij heeft al diverse behandelingen gehad, en steeds lijkt het eerst goed te gaan, maar dan na verloop van tijd breekt de ziekte weer in alle hevigheid los. Een beenmergtransplantatie zou uitkomst kunnen bieden. Veel andere mogelijkheden blijven er niet over.

Terwijl hij vertelt, denk ik koortsachtig na. Stel, dat ik hem zou kunnen helpen. Zou dat dan niet gewoon mijn plicht zijn? Ondanks mijn moeite met de leugens over mijn verleden en hoe mijn biologische moeder is omgegaan met mij?
Ik praat er met hem over. Dat ik beneden in het restaurant  al heb gezegd dat ik niet ga helpen. En waar deze keuze vandaan komt. Ik vertel hem over het weerzien met mijn vader, en wat mijn vader me allemaal verteld heeft. Richard schrikt daar ook van. Hij kent deze verhalen helemaal niet en zijn moeder heeft altijd zeer vaag gedaan over mijn bestaan en de reden waarom ze me destijds heeft afgestaan. Hij begrijpt hoe moeilijk het voor me moet zijn, de wetenschap dat mijn moeder me niet eens vast wilde houden na mijn geboorte.

Sophie heeft ook al ruzie gehad met pa, vertelt hij me. Roy wilde eerst mijn telefoonnummer niet geven, omdat ik al genoeg heb meegemaakt. “Laat Lidewij met rust, zij heeft al genoeg op haar bordje”, heeft hij gewaarschuwd, maar Sophie had erop gestaan dat hij het nummer zou geven. Ook had ze niet kunnen wachten om me te bellen. Richard was het er niet mee eens geweest dat ze me al zo vroeg in de ochtend hiermee lastig zou vallen. Dat had later op de dag ook best gekund. Maar ze is een doener, zo legt hij me uit. Ze kan zijn ziekte eigenlijk niet accepteren. Zodra er weer hoop is gaat ze aan de slag. En walst daarbij makkelijk over alles en iedereen heen.
En hij begrijpt ook heel goed, dat ik er moeite mee heb dat ze alleen maar contact met mij heeft gezocht om Richard te helpen, en niet vanuit de behoefte om contact met haar dochter te hebben.
“En daar hoef ik jou niet voor te straffen,” besluit ik mijn verhaal. “Richard, ik heb me bedacht. Ik wil je graag helpen.”

De deur gaat open. Een verbaasde Sophie en Manon komen binnen. Ze hebben al een poos zitten wachten beneden in het restaurant en begrijpen maar niet waar ik blijf. Wat ze nu aantreffen hadden ze niet verwacht; een broer en zus in diep gesprek met elkaar.

“Ik heb besloten om Richard toch te helpen,” zeg ik zachtjes. “Ik doe het voor hem. Alleen voor hem.” Sophie slikt. “Dat begrijp ik,” zegt ze timide. “Ik snap ook dat we een hoop van je vragen.” We praten over de beenmergtransplantatie die nodig is om Richard te helpen. Sophie gaat de arts halen die Richard behandelt. De man komt met uitgestoken hand op me af. “Geweldig, ik wil u alles eerst rustig uitleggen. We gaan eerst kijken of u een geschikte donor bent, en daarna zien we wel verder. Vandaag gaat helaas niet meer lukken, maar ik ga alles op alles zetten om de onderzoeken morgen te laten plaatsvinden.”

Een paar minuten later komt de arts enthousiast weer op de kamer van Richard. “Het is gelukt! Ik moest er even wat dingen voor verschuiven in mijn agenda, maar dit heeft echt prioriteit. Kunt u morgen om tien uur naar mijn spreekkamer komen?” Ik knik.
Als de dokter weer weg is blijven we nog eventjes bij Richard. Maar het wordt al snel te vermoeiend voor hem, en na een vrolijk ‘tot morgen’ gaan Manon en ik op zoek naar de auto die inmiddels op de veel vollere parkeerplaats staat.

Dan gaat mijn mobieltje. Met mijn gedachten nog in het ziekenhuis neem ik op.
 “Met Lidewij.”
“Spreek ik met de allerliefste vrouw van de hele wereld?”
“Tim!”
“Schatje, ik kan je echt niet langer missen. En ik heb een hele grote verrassing voor je. Ga jij maar heel snel een paar koffers pakken, want ik heb een reisje voor je geboekt. Morgenochtend om tien uur vertrekt je vliegtuig naar Curaçao!”