De grote boze lts

Arno (Arnohari)
We zitten in de klas met iets meer dan twintig scholiertjes op de basisschool, genoemd naar die man die ons één keer per jaar blij maakt met cadeautjes. Nee, niet de Kerstmanschool. Het is een basisschool met een katholieke inslag. En dat merken we. Bij sommige meesters en juffen moeten we ’s ochtends bidden en de aanloop naar de Kerst staat in het teken van een krans met vier kaarsjes. Vier weken lang moeten we dezelfde vreselijk zoete liedjes zingen. Op katholieke feestdagen zijn we ’s middags vrij, met de bedoeling dat we naar de kerk gaan. Eén van de weinige schoolreisjes die ik me kan herinneren is die naar Den Bosch, op de koffie, of ranja, bij de bisschop. Soort audiëntie. Die man was afwezig en ik herinner me zijn vervanger. Een oude man. Vreselijke man. Hij vraagt ons dingen over de kerk en de Bijbel. Als wij geen antwoord weten, wordt de man kwaad. Een bazig type, dat weet ik nog. Maar ach, daar is het een katholieke functionaris voor.

Ik ben nu 26 en zit nu dus al 24 jaar op school, peuterspeelzaal meegerekend. Van Zoef Zoef tot UvA moest ik luisteren naar mannen, vrouwen of een combinatie daarvan, die iets te doceren hebben. Al 24 jaar onderwijs heb ik in de benen. Ik heb onlangs mijn laatste schoolles ooit gehad. Nu hoef ik alleen nog ‘maar’ vijftig bladzijden eindscriptie te typen en wordt het onderhand eens tijd om een baan te zoeken, misschien wel als vetbetaalde columnist. Genoeg school voor mij dus. Tijd voor een kleine serie terugblikken op 24 jaar achter de schoolbanken. Nu deel 2, de laatste jaren op een katholieke basisschool.

Het is niet zo dat wij als passieve koekoekskuikentjes al die katholieke suffigheid van de basisschool zomaar over ons heen laten komen. Misschien onbewust, maar we verzetten ons met een spelletje op het schoolplein dat rugby in de categorie plaatst waar ook golf, dammen en darts zich thuis voelen: sissysport. Op het schoolplein zijn basketbalpalen verrezen. Niet dat we gaan basketballen. Ja, wel, even. Maar na een paar weken gaat dat toch vervelen. Een klasgenoot komt met een nieuw spelletje. Hij heeft een schuimrubberen American football met zwarte tape omwikkeld. We gaan lts'en.

Doel van het spel: elkaar pijn doen. Je moet proberen die football bij je tegenstander door de benen te spelen. Die tegenstander moet dan maken dat-ie zo snel mogelijk bij één van de basketbalpalen komt. Tot die tijd mag iedere speler hem tot appelmoes meppen en schoppen. Heel wreed natuurlijk. Heel spannend uiteraard. Het duurt ook niet lang voordat de meesters en juffen doorkrijgen dat ons spelletje echt slachtoffers maakt: blauwe plekken, schaafwonden, huilpartijen. Het wordt verboden. We moeten maar weer gewoon lief gaan basketballen. Daar zijn die palen voor bedoeld. We proberen wel te lts'en met een basketbal, maar dat geeft weinig spanning. De onvoorspelbare stuiters van de football maken het spelletje interessant. Je kunt wel mikken op de zwakste van de klas, de kans bestaat dat-ie bij de leipste, bij de jongen met de grootste mond en de meeste spieren door de benen vliegt. En dan? Durf je hem ook blauwe plekken te bezorgen? Laat je hem ook struikelen op zijn weg naar de buut? Straks ben jij de lul. En hoe! lts'en was meer dan alleen een spelletje. De hiërarchieën op het schoolplein werden letterlijk pijnlijk zichtbaar.

Het spelletje dankt zijn naam aan de grote, boze, harde, gemene lts. De lagere technische school, voortgezet onderwijs. Tegenwoordig vmbo, denk ik. Iedere jongen die niet kan leren, niet wil leren of al besloten heeft later met zijn handen te willen werken, gaat na de basisschool naar die school. Je durft het niet te herhalen, maar ‘men’ noemt dit het afvoerputje van het dorp. Veel andere mogelijkheden zijn er ook niet voor die jongens. Wie groene vingers heeft, moet tien kilometer fietsen naar de groenschool. De school voor toekomstige koks, bakkers en hotelmedewerkers is nog verder fietsen. En de wat wij ‘spinazieacademie’ noemen is alleen voor meisjes of voor jongens in roze poloshirts. De lts is voor de stoere jongens. Op een open dag worden verhalen verteld over wat er met brugklassers uitgespookt wordt. Angstaanjagende verhalen over ‘op je kop in de prullenbak’ en opsluitingen in de toiletten. Het immense schoolgebouw zou een vreselijke plek zijn, waar het recht van de (fysiek) sterksten geldt en ieder voor zichzelf moet opkomen. Zo gingen de geruchten ook later op het schoolplein. Zelfs het gebouw straalt agressiviteit uit. Een groot indrukwekend complex, in zwart en wit. Bijna een militaire academie. Nu vind ik het vooral jammer dat dit mooie gebouw, zoals alles in ons dorp wat voor 1990 gebouwd is, moet wijken voor nieuwbouw.

Ik fiets nog regelmatig langs mijn oude basisschooltje. Schooltje is niet meer het goede woord. Onderwijsfabriek dekt de lading beter. De capaciteit is verdrievoudigd. De naam is veranderd. Het schoolplein is verkleind, de tuin is veranderd in een plein voor de fietsen. Op de lokale beeldkrant zie ik advertenties van de christelijke organisaties. Mijn oude school leent zich nu op zondag voor Bijbelklassen en een ‘leestafel’. Iets in mij zegt dat er geen Playboy of Herman Brusselmans op die tafel liggen. Iets in mij wekt heel veel medelijden op voor al die kinderen die nu moeten opgroeien in die omgeving. Al je vriendjes en vriendinnetjes spelen lekker buiten in het park, misschien wel met een American football of zitten op zondag met een bak chips digitaal te lts'en op de Wii. En jij mag, nee, móet naar de Bijbelklas.