Snertzooi

Redactie
Column door Days-Of-Wild

Op zekere dag stond mijn moeder weer eens in een pan met erwtensoep te roeren. Weer eens, omdat zij dit wel vaker deed. Sterker nog, zij deed dat regelmatig, beducht als zij was voor eventuele onvoorziene rampen waarvoor snel krachten versterkend voedsel nodig kon zijn. Vele malen hield ze mij voor, "jouw vader en ik hebben de watersnoodramp van 1953 nog meegemaakt en overleefd. Dan mag je daar best dankbaar voor zijn en bereid zijn wat terug te doen. En dat wij nu het geluk hebben op de 10e verdieping te wonen, ontslaat ons niet van onze verplichtingen om klaar te zijn voor eventuele rampen." Mijn weerlegging dat het overgrote deel van de Nederlandse bevolking de ramp overleefd had, en dat ze twee provincies verderop woonden vond nooit een gewillig oor. "Het gaat om het idee jongen, niet om de details."

Ook hield ze altijd rekening met de mogelijkheid dat zodra de temperatuur richting het vriespunt ging, de winter in al zijn hevigheid kon losbarsten en er een plotseling dringende behoefte zou ontstaan aan koek-en-zopie-achtige artikelen. Dan kon zij binnen twee uur ter plekke zijn met een gamel snert. En hoewel Al Gore nog geen enkele bekendheid buiten zijn eigen familie en vriendenkring genoot in die tijd, waren de strenge winters toch al enige tijd duidelijk op hun retour. Het had geen enkel nut mijn moeder daarop te wijzen. "Al gebeurt het maar één keer jongen." Dezelfde fatalistische instelling waarmee pukkelige pubers en wanhopige adolescenten tegen beter weten in, week in week uit in cafe's en discotheken hun best doen om de mooiste meisjes en vrouwen te versieren.

Aangezien ze meerdere malen per week, in het ergste geval constant met de groene zooi bezig was, was ze inmiddels heel bedreven geworden in het omroeren ervan. Eenieder die wel eens ons nationale wintergerecht heeft gegeten, weet hoe moeilijk het is om de lepel door het dikke soepje te manoeuvreren. Maar zij niet. Meestal had ze binnen no-time een klein tot middelgroot draaikolkje aan de gang gekregen dat middels regelmatige, krachtige slagen in stand werd gehouden. Ze had dan ook een rechterarm waar je u tegen zei. Veel mensen complimenteerden mijn moeder dat ik zo'n opgevoed knaapje was dat netjes u zei, maar die kenden mijn moeders arm nog niet, anders hadden ze wel geweten waarom.

Ook deze keer was ze weer goed op dreef. Ze boog over de pan en keek tevreden naar haar brouwsel, zoals alleen moeders kunnen kijken naar iets waar zij de hand in hebben gehad. Ik kan me blikken naar mij voor de geest halen waarvan de rillingen me nog over de rug lopen. Plotseling verloor ze één van haar contactlenzen. Een ieder die wel eens zo'n visueel hulpmiddel is verloren in een kop snert, weet dat dit handige gezichtsvermogen vergrotende glaasje in de meeste gevallen blijft drijven. Maar door het door haar gemaakte draaikolkje werd de lens onmiddellijk naar de bodem gezogen en verdween sneller uit het zicht dan de achterban van Rita Verdonk. Ze opende verbaasd haar mond en liet een ontzet 'ooooh' horen. Hierop verloor zij zowel haar boven- als ondergebit die eveneens meteen aan haar gezichtsveld werden onttrokken, wat toch al beperkt was omdat ze nog maar één lens had.

Mijn vader hield zich altijd verre van het snert gebeuren. Hij kende zijn vrouw langer dan ik, en had zich er kennelijk al lang van tevoren al bij neergelegd dat hij tot in lengte van dagen gedoemd was om onmenselijke hoeveelheden snert te moeten eten. Echter nieuwsgierig geworden door het ongewone geluid dat uit de keuken kwam, wetende dat dit niet bij de standaard procedure van het bereiden van erwtensoep hoorde, kwam hij uit zijn mijmeringen en de kamer vandaan om eens poolshoogte te nemen. Hij overzag het tafereel, mijn moeder wazig starend naar de pan, ingevallen bekkie, en hij begreep, in grote lijnen althans wat er moet zijn voorgevallen, het gaat immers niet om de details.
"Ach," zei hij mijn moeder uit haar verstarring halend, "wees blij dat je niet blind bent."
"Hoesjo?" sliste mijn moeder.
"Wel, die tanden van je ken ik wel, da's niet zo erg. Maar ik zou het niet zo prettig vinden om soep te moeten eten waar een geleidehond in gezogen is geweest."

Het aardige van deze anekdote is dat het niet waar is. Wij hebben nog nooit in een flat gewoond en mijn moeder heeft nog nooit met haar erwtensoep iemand het leven gered of geholpen. Sterker nog, mijn moeders soep was een ramp op zich en het mag een wonder heten dat er nooit slachtoffers door zijn gevallen. Ze heeft nog al haar eigen tanden en geen contactlenzen nodig. Wel loopt ze meestal met een hond over straat.
Maar het schijnt niet aardig te zijn om op die manier over je vader te praten.