Van werkboek tot boekwerk

Bert (superworm)

Het vroegst tastbare bewijs dat ik heb van mijn eigen schrijven, is een werkstuk dat ik in groep zeven moest maken. “De Romeinen”, staat erop, de datum in de inleiding 13-5-'00 – ik was tien. Het was een dik werk, bij elkaar veertig pagina's, en ik had er erg mijn best op gedaan. Ik was naar een postzegel- en muntenbeurs geweest, en had drie originele Romeinse munten uit de periode 200-350 na Chr. gekocht voor bij elkaar bijna 70 gulden, er zat een biografie van een halve pagina bij van elk van de keizers van Caesar tot Nero – wat ik destijds hoopte, was dat ik tien, twintig jaar later het stuk door zou lezen, en mezelf een schouderklopje kon geven. Toch is ook meteen dit eerste schrijven direct al doorspekt met schaamteloze plagiaat. Passages uit een boek dat ik keer op keer had verslonden, Die Rare Romeinen van de Kluitman-serie Waanzinnig om te Weten, had ik deels overgenomen, weliswaar herschreven, maar zonder duidelijke vermelding van het overnemen ervan. Op de Uni loop je daarmee risico eraf gestuurd te worden.
 
De meester gaf me een 9-. Commentaar: 'Goed werkstuk, luchtig geschreven. Probeer de volgende keer meer je eigen woorden te gebruiken.' Ik ben hier altijd kwaad om gebleven – ik had júist mijn eigen woorden gebruikt, teruglezend vond ik in het hele stuk hooguit vijf spelfauten, er zat een goed uitgedachte structuur in. Een favorietje van de meester kreeg een 10 voor háár werkstuk; het is met mijn eerste schrijven, mijn eerste schrijftrauma geworden.
 
In de brugklas meldde ik me aan bij de schoolkrant. Onder het pseudoniem Rubberen Robbie schreef ik een aantal stukjes, die ik helaas niet meer heb. Ik schreef ideeën in de klas op in werkboeken en schriften, en werkte ze dan thuis uit tot schoolkrantstukjes. De krant, genaamd 'De Boom', was een boekje van dubbelgeklapte A4-tjes, met vaak hele mooie of gevatte stukjes van leerlingen erin. Van oudere leraren vernam ik later dat de kwaliteit van het leerlingenblaadje al sterk achteruit gegaan was, toen ik in de brugklas kwam – vroeger was alles beter. Toch herinner ik me uit die tijd nog een aantal goede, verrassende stukjes, die naarmate mijn schoolcarrière verstreek steeds zeldzamer werden. De vaardige laterejaars die de redactionele taken op zich namen gingen geleidelijk allemaal van school af, en werden vervangen door blonde, veertienjarige huppelkutjes met pretenties over hun zogenaamde schrijfknobbel – kutjes die op hun beurt weer hun dommige, vervelende vriendinnetjes de redactie in sleepten.
 
Ik zag dit met lede ogen aan, en kwam steeds minder vaak op schoolkrantvergaderingen. Sowieso kwam ik al weinig opdagen, aangezien ik vergaderen, hoewel volkssport nummer één, altijd heb gehaat en waar mogelijk als cholera vermijd. In de derde klas werd een meisje uit H3, we noemen haar Kutje, eindredactrice van het blaadje. Samen met haar vriendinnetjes klungelde ze maar wat aan – het niveau van de stukjes daalde, spellingcontroles vervielen en masse, en de schoolkrant werd een schaamteloze outlet voor een paar havisten en een enkel VWO-wicht, niet representatief, zonder bodemniveau, vol met HOT OR NOT-lijstjes, infantiele puzzeltjes, pagina's 'weetjes' en 'Loesjes' die ze direct van het internet trokken zonder enige intellectuele bijdrage, horoscopen die nergens op sloegen. Mijn protest-HOT OR NOT, (“Hot: ogenblikkelijk stoppen met het vervaardigen van welk Hot-Or-Not-lijstje dan ook; Not: Hot-Or-Not-lijstjes”) werd natuurlijk niet geaccepteerd.
 
Ze flansten het krantje in elkaar, door alle ingestuurde meuk uit te printen en willekeurig op A4'tjes te plakken – met een Prittstift. Die handmatig genummerde kladjes werden in een envelop naar de armzalige drukker gestuurd. Dat alles vond ik al uiterst onprofessioneel. Nadat ik in de vierde een stuk had ingestuurd met een aantal krachtige bewoordingen erin, zag ik dat zij me hadden gecensureerd – waar ik heel kwaad over was – met een zwarte viltstift. Tweeduizend krantjes met mijn stukje erin, half onleesbaar geworden door grote zwarte strepen. Mijn vrienden vonden de schoolkrant sowieso niks, en waren blij dat ik in ieder geval nog probeerde er wat van te maken. We merkten de censuur in de pauze op, midden in de aula. Hoofdschuddend – na eindeloze discussies over de teloorgang van De Boom, verscheurden we onze schoolkranten on the spot, en heb ik twee jaar niets meer ingestuurd. Laat in de vijfde klas, toen Kutje opdonderde uit de redactie, ben ik teruggekomen.
 
Op het moment dat ik stopte, startte ik mijn weblog, op het moment van schrijven (12-12-08) precies vier jaar geleden. Ik begon met kleine stukjes, grolletjes, hooguit 100 of 200 woorden, vaak alleen een regel tekst met een plaatje.
  
Een van de eerste stukjes, 14-12-04:
Er zijn zo van die dagen, dat ik mij als Superworm behoorlijk op loop te fokken over niks. Vandaag is zo'n dag. Ik had maar 1 uur les, en ik moest wederom 20 kilometer fietsen in "Now in De Bilt, Netherlands: Freezing Drizzle, -1 C, Feels Like -5 C. Winds: 8 Km/h, S" kutweer dus. Nu geniet ik er altijd van als ik niet alleen hoef te fietsen. Meestal fiets ik dan met Saskia. Of Sarskia, zoals ze niet wil worden genoemd. Ze is aardig en doet altijd net alsof ze luistert naar mijn lulverhalen. Prima, zou je zeggen, houwen zo. Maar ze komt áltijd te laat. En ik ben dan zo, dat ik expres blijf wachten, net zolang tot ze komt. 

Ik stond dus bij school te wachten tot mijn tenen eraf waren gevroren en Saskia kwam maar niet. Eerst was ik pissig. Dat veranderde na een paar minuutjes in ziedende woede. Nadat ik mezelf plechtig had gezworen Sarskia's kop eraf te rukken zodra ze met haar fiets de kelder uit kwam, werd ik door verschillende mensen aangesproken of ik niet van die angstaanjagende oerwoudkreten wilde slaken. Nadat ik een opgezwollen groene borskas had en uit mijn kleren was gescheurd, ja, toen - gelijk het hondje van Superworm Jim - ziedende razernij aan mij ten deel was gevallen, fietste ik maar weg. Kut-Sarskia, dacht ik. Altijd te laat. Dit ga ik op mijn log zetten. Dacht ik. En zie hier. Voor de rest best aardig hoor, die Sarskia. Ze komt alleen altijd te laat.
 
Het werden al snel langere stukjes, dingen die ik meegemaakt had op school, betogen voor Nederlands, 'grappig herschreven' Nu.nl-nieuws. Op een gegeven moment – na ongeveer 300 blogs en 2,5 jaar na het beginnen van de blog – besloot ik één van de langere stukjes in te sturen op FOK!.
Na een maand submitjes zat ik in de crew, en na 95 gepubliceerde columns, een aantal 2-, 3- of 5-reeksjes, en een concept dat het twintig columns volhield, is er nu de hongerende zoektocht naar méér dan columns alleen; alle tijd van de wereld om het klaar te spelen.

---

Het plagiaat in het allereerste wat ik schreef – het Romeinen-werkstuk – bleef stiekem toch altijd aan me vreten. Nu, zie hiervoor ook de vorige column, besef ik steeds beter dat het menselijk bestaan bestaat uit een in volkomen willekeur bij elkaar verzamelde fragmentatie van herinneringen, dingen van toen, in eenieders schedel onthouden. Totdat de herinnering, zij het korte- of langetermijn, wordt overschreven, eeuwig wordt gedocumenteerd, of simpelweg vervaagt. Elke gedachte is van jezelf, maar die 'jezelf' is weer opgebouwd uit een beetje DNA en een heleboel invloeden van buitenaf – zo is in principe het hele leven fraude, een herbeleving van wat al talloze malen is beleefd, het al geschrevene opschrijven, het bedachte bedenken. Maar elke keer is voor eenieder elk nieuw moment, hoe vaak het ook al langs kwam, uniek.
 
Een gefragmenteerde leegte – zie het als een 1000-stukjes-puzzel van een Mondriaanschilderij. Afzonderlijk zijn de stukjes uniek, in wit, blauw, rood, geel, elk stukje een aparte herinnering aan weer iets anders. Soms merk je dat sommige stukjes goed samenplakken. Steeds meer zie je het overzicht, tot je hele hoeken klaar hebt. Maar pas als de puzzel – je zelf – compleet is, kun je de interconnectie van de kleuren zien, blijken ze lijnen te vormen, die samenkomen in één groot doek met blanco delen, en ingekleurde, met leegte – en overvloed.
 
Mijn doel is het ontdekken van die structuur achter mezelf, het plaatje van de puzzel, het gefragmenteerde geheel. Al die ontelbare DNA-wokkels en hersencellen, die herbergen wat ik ben, wie ik ben – een mens in wording – ik wil ze net zolang bij elkaar puzzelen tot ik het schilderij erachter zie. De groepjes puzzelstukjes beginnen een patroon te vormen  – ik vraag me af of zo'n puzzel ooit af zou zijn.
 
Ik denk dat ik eindelijk een beetje volwassen aan het worden ben. Het zou met 19 hoog tijd worden. I shed my lonely fears, kies wat mij bevalt, doe wat mij goedschikt. Ik ben ik in wording. Nog een paar treden op de Jakobsladder, en het witte licht is bereikt: de adolescentie, die magische leeftijd van 20-23, waarin debuutromans van studenten doorgaans als paddenstoelen uit de grond schieten.
 
Delen van mijn schoolleven beschrijven in de columnserie die bijna een half jaar voortduurde was voor mij leuk, spontaan, en achteraf gezien bleek de serie een aanloopje, een opstapje – leren schrijven, elke week, je geforceerd op een onderwerp storten, ook zonder inspiratie iets moeten kunnen produceren, vaak in de laatste uren op zondagavond. Nooit te laat, en, hoewel ik vaak zelf ontzettend ontevreden was, altijd leuk ontvangen.
 
School was mijn aanloop naar volwassenheid in leven én geschrift. Nu, na twintig weken geforceerd nadenken over mijn eigen leven, mijn fragmenten, mijn Mondriaanpuzzelstukjes, zit het schrijfkunstje als een systeemfout ingebakken – overal zie ik onderwerpen liggen, zoveel te vertellen, zo weinig tijd. Sinds kort heb ik zelfs altijd een Moleskine-boekje bij me, waarin ik eigenlijk voortdurend aantekeningen maak als ik onderweg ben.  
 
Het knaagt aan me als heroïne aan een verslaafde.
 
Elk moment van de dag, iedere minuut, zou ik kunnen schrijven, een eindeloze brei gedachten, een gestructureerde documentatie, over alles – en niets. Ik wilde altijd schrijver worden, en dat is precies wat ik nu, meer dan ooit, van plan ben.
 
Nu nog een uitgever.
En, oh ja, een roman.

Laat ik maar eens beginnen...