Terroristisch kanonnenvlees

Bert (superworm)

Let op: dit verhaal is een direct vervolg op dat van vorige week.

Het huisje was van binnen een oase van bruin- en grijstinten. Overal lagen oude kleden, hingen schilderijen van boerse landschappen. Tijdschriften over koeien slingerden op de salontafel. Jan verontschuldigde zich en ging de boodschappen die hij zojuist had gedaan uit de achterbak van zijn auto halen. Mijn vader boog zich naar me toe. “Volgens mij is hier al dertig jaar geen vrouw binnen geweest”, mompelde hij. Ik gniffelde. Het was inderdaad een overduidelijke vrijgezellenwoning. Jan kwam al snel terug met een zware tas vol Aldi-spullen. Hij maakte een opmerking over de goede prijs-kwaliteitverhouding van de Duitse supermarkt, graaide in de tas en haalde er een pak American Chocolate Chip Cookies uit. “Voor bij de thee, wâ?” Wij lustten wel thee. Jan pakte een theezakje, deed zijn koffieapparaat open, legde het zakje waar normaal filterkoffie in hoort, klepte het ding dicht en liet het z'n werk doen. Ik had nog nooit thee uit een koffiezetapparaat zien komen – toch smaakte het prima. Va en ik pakten een koekje. Ik klapte mijn notitieboekje open, klik-klikte mijn balpen. Gretig op informatie wachtend zegen we aan de keukentafel neer.

Een lang geleden overleden hooiwagen lag met stoffige pootjes omhoog op het kleed van de tafel. Na vijf seconden mijn blik strak op het beestje te hebben gehouden, schokte mijn ruggengraat licht en richtte ik mijn blik op de boer tegenover ons. “Maar, vertel,” zei ik, mijn arachnofobie terzijde schuivend, “we zijn heel erg benieuwd.” “Nou, kijk...” Jan voelde zich duidelijk ongemakkelijk. “Dit is puur van wat ik hóór, hoor. Maar uw grootvader –” hij knikte met zijn hoofd naar mijn vader, “er gáán verhalen... dat-ie, ehm...” Jan durfde het niet aan, omdat hij niet wist of wij wisten wat hij wist. “Dat-ie nazi-sympathisant was?” vroeg ik, zodat hij verder kon gaan met zijn verhaal. “Juist ja. Dat wisten jullie dus al?” “Ja”, zei mijn vader. “Dat is nou precies de reden dat we hier zitten – het was niet bepaald een trots doorvertelbaar familieverhaal.”

Het gesprek ging voort, de thee werd voortdurend bijgeschonken. Stukjes confronterend verleden werden afgewisseld met blokken van vijf of tien minuten gesprek over iets anders. Zo kwamen we te weten dat Jan in 1978 eerst negen maanden, en uiteindelijk zelfs ruim een jaar op boerderijen in Canada en de VS had gewerkt (dan hadde'ge de vier seizoenen 'had, wanter, lante, sommer 'n harrefst), en dat hij een uitstekende kennis van zaken had op veel gebieden – hij wist zelfs de diepte van het Baikalmeer uit zijn hoofd, ruim een mijl. Jan had – geld voor bruiloften en sieraden uitsparend – veel van de wereld gezien – zoals hij het zelf zei, “Amerika van de Great Plains tot de ijsvelden en van de Appalachen tot de westkust, Europa tot waar de Sovjet-Unie me toeliet en verder de Britse koloniën, Australië, India, Zuid-Afrika.” Ik schreef er niets van op, maar onthield zijn levensverhaal desalniettemin, en bleef telkens op nieuwe notities wachten. Die kwamen.

Omdat het woord 'overgrootvader' minder handzaam is dan 'grootvader', richtte Jan zich in de dingen die hij over de allang overleden Laurens vertelde tot mijn vader. “Uw grootvader vond de nazi-overheersing niet erg. U moet weten, wat die Duitsers in het oosten hadden uitgevreten, met die kampen en wat niet al, kregen we pas ná de oorlog te horen. Dat hielden ze stil, natuurlijk. In de jaren dertig hadden boeren het in grote delen van het land heel slecht. De prijzen waren aanzienlijk gedaald, en veel landbouwers werden gedwongen op andere groente of pluimvee over te gaan, omdat wat ze bebouwden geen rochel meer waard was. We spreken hier in de periode van vóór de grootscheepse mechanisatie. Gelukkig was arbeid wel weer heel goedkoop. De Duitsers onder Hitler gaven de oosterbuurboeren veel meer dan de marktconforme prijs voor hun producten, dat wisten de boeren hier wel. Er zijn er zelfs, die hun zaak verkochten en het in Duitsland gingen proberen, gelokt door het aantrekkelijke overheidsbeleid.

Wat deed de rest van de boeren? Ze probeerden zo veel mogelijk hun afzetmarkt naar het oosten te verplaatsen. Ook na importheffingen betaalde Hitler meer dan de Nederlanders konden ophoesten. Negentig procent van de land- en tuinbouw in de omgeving –” Jan gebaarde vagelijk richting het raam – “werd tijdens de Depressie al naar Duitsland geëxporteerd. Toen de Duitsers in '40 binnenvielen, namen ze hun subsidies en voorkeursbehandelingen voor boeren mee naar deze streken. Veel boeren vonden de bezetting dan ook niet zo erg, en uw grootvader was daar één van.”

“Ze noemden hem 'de Generaal', naar Napoleon”, onderbrak mijn vader Jan plotseling. Dat had hij mij nooit verteld. Ik luisterde met open mond. “Hij was een grote man, en was uitermate autoritair. Zijn ogen –” pa keek even de verte in, de decennia oude verhalen terughalend – “zijn ogen, daar kon hij alles mee. Als hij je aankeek, wie je ook was, was je gelijk stil, vond je gelijk je plek. Iedereen zwichtte voor die blik. Hij duldde geen concurrentie, nergens in. Zelfs zijn koeien, hoe hard ze ook loeiden of trappelden of schuimbekten, vielen stil als hij binnenkwam – als in een hypnose. De Generaal.” Jan beaamde mijn vaders herinnering. “Dat vertelde mijn vader me ook al, ik wist niet of ik het kon vertellen. Uw grootvader was ontzettend religieus en had heel veel respect voor het Joodse volk, zoals de meeste boeren destijds. In die tijd, begin oorlog, spraken de Duitsers nog van een soort Joods Utopia, dat ze in Afrika wilden gaan bouwen. Daar kon het Volk van God dan vreedzaam leven. Zo was het geweten van zelfs de meest devote christen gesust.” “Daar heb ik wel eens wat over gelezen. Was het niet zo dat ze Madagaskar wilden omtoveren tot Jodenparadijs, maar dat de Fransen die kolonie weigerden af te staan?”

“Juist ja”, zei Jan in mijn richting. De Endlösung was blijkbaar een goeie tweede.

“Uw grootvader woonde ten westen van Utrecht, met een stuk of dertien kinderen. Toen ze nerveus werden van de geallieerde opmars in de zomer van '44, zetten ze zijn leefgebied onder water, ter verdediging. Hij werd naar onze boerderij gebracht, hier op de Waard. Hij had niet al z'n kinderen bij zich, een paar jongens zaten in de staalfabrieken van Krupp, bij Kiel. Daar werden onderzeeërs gemaakt.” Tof, dacht ik. Mijn familie die U-boten bouwt. Een achteraf-google leverde op, dat de bekende U-96 daar is gebouwd. Het is geweldig om familiehistorie in de échte te zien opgaan. “Niet lang nadat hij met zijn vee en gezin hierheen was gekomen, verklaarden de Duitsers het gebied tussen de noorddijk van de bovenste, en de zuiddijk van de onderste Nederlandse rivier tot 'no-man's-land'; paaltjes met Kriegsgebiet erop werden de grond in gemept. Burgers werden nauwelijks toegelaten in het gebied. Helaas woonden wij er middenin, hetgeen betekende dat we aan een zeer strikt en ontzettend nerveus Duits beleid onderworpen waren. Alles moest geblindeerd worden, er was een avondklok en veel boerderijen werden voor strategische belangen ontruimd en afgebroken. De onze niet, omdat er een tweetal bunkers op het erf stonden, maar het meeste in deze omgeving is weggehaald. Bijna alles wat er nu staat is van na '45. Toen de geallieerden in Brabant oprukten, werd de sfeer heel grimmig.

De Duitse inlichtingendienst had in Rhenen van veel Nederlanders nieuws en geruchten gehoord, dat de Duitse versies van de verhalen tegensprak. Men vermoedde dat één van de inwoners in de omgeving een radio verstopt had en naar geallieerde propaganda luisterde. Vraag me niet waarom, maar mijn vader Jan en oom Anton werden ervan verdacht. Een paar soldaten klopten aan, werkten alle aanwezigen naar buiten, keerden het woonhuis en de schuren binnenstebuiten, maar vonden niets, hetgeen de moffen alleen maar woester maakte. Jan en Anton kregen beide een spade in hun handen gedrukt, moesten met geweren op zich gericht een eind de hort op lopen, om hier in de tuin-” Jan wees uit het keukenraam naar de achtertuin - “een graf te graven. Angstig groeven ze, een halve meter, een meter diep, niet diep genoeg, dieper!, schreeuwden de soldaten – toen ze beide in een gat van twee meter lang en twee meter diep stonden, borgen de soldaten hun geweren plots op. Een officier sprak Jan en Anton toe in het Duits. 'Laat dit een waarschuwing zijn. De volgende keer dat ook maar een muizenscheet jullie kant op wijst, hoeven we alleen nog een kogel in jullie nekken te knallen. Oh, en als ik jullie was zou ik de graven niet verbergen of dichtgooien.'

De Duitsers, die in het begin van de oorlog nog regeerden met een zweem van coulance, duldden geen enkele tegenspraak meer, pakten verzet hard aan en gingen van een soort Anschluss-beleid pijlsnel over tot een regelrechte bezetting. Een beetje zoals in Irak, zag men elke Nederlander als een potentiële terrorist; zelfs hen die een jaar eerder Duitse piloten uit brandende wrakken redden, waren niet veilig. Een aantal duizenden soldaten had zich teruggetrokken op de heuvel waar Nederland in 1940 nog zo hard om had gevochten – de Grebbenberg. Vanaf die positie konden ze de tientallen kilometers ver kijken. Ze hadden alles – artillerie, scherpschutters, loopgraven. Elke avond werd iedereen om klokslag acht uur geacht binnen te zijn. Wie dat niet was, was per definitie een wetsovertreder, een terrorist in een oorlogsgebied, en daarmee dus staatsvijand nummer één. De sluipschutters speurden constant het gebied af naar ongehoorzamen. Toen uw grootvader op die fatale oktoberavond de koeien in de wei ging melken, hoorden we al snel de waarschuwingsschoten, en wisten we dat hij niet meer terug zou komen.”

In gedachten zie ik Laurens door de velden lopen, de kogels om hem heen inslaand of langs zijn oren suizend, richting de van overvolle uiers klagelijk loeiende koeien. Na weken van Duitse beschietingen na de avondklok, zal hij hebben geweten dat dit hoogstwaarschijnlijk zijn laatste keer koeien melken zou worden. Toch ging de Generaal, koppig als hij was – zijn koeien zouden te allen tijde vóór de belangen van de bezetter komen.

“Dus de Amerikanen lagen nog niet aan de overkant?” Mijn vader en ik wisselden een blik van ongeloof uit – wij hadden altijd gedacht dat de man vastgeklemd was in een bloederig gevecht om de rivier. “Nee, die kwamen een paar weken later pas – ze vermeden dit gebied aanvankelijk, omdat het vanaf de Greb zo hevig verdedigd werd. Uw grootvader stierf ten oosten van de Maneswaard, tussen de boerderij en de hoogspanningsmasten. De volgende ochtend gingen pa en oom Anton naar de koeien toe. Op een paar gewonde dieren na, waren ze allemaal dood – sommige door geweerschoten, sommige door granaatscherven of mortiervuur. Laurens was dodelijk getroffen onder zijn linkerschouder, dwars door hart en longen heen. Met hem was een groot deel van uw familiekudde weggeslagen. Hij werd hier op de Waard begraven, en toen uw familie in 1946 weer in hun eigen boerderij woonde, werd hij herbegraven.”

Mijn vader vertelde Jan hoe het afliep met de familie. Een groot deel van de dertien kinderen is inmiddels overleden, de weinigen die er nog zijn allemaal ouder dan negentig. Ook mijn vaders vader is er niet meer. In Kortrijk wonen nog wat hoogbejaarde familieleden die het verhaal bewust hebben meegemaakt. Ik ben stellig van plan ze op te zoeken, voor het te laat is. Het gesprek kwam op de rivier. Jan liet ons een boek zien waarin hij vanaf 1967 in priegelhandschrift de waterstanden van de rivier had opgeschreven.

“In '95 stond het water zelfs op de weg van de winterdijk naar de Waard twee meter hoog. We zaten vast als op een eilandje, en moesten boodschappen doen met een roeiboot.” Hij praatte met groot enthousiasme – we hadden nog uren kunnen blijven zitten. Helaas had ik nog niet ontbeten, waren de Chocolate Chip Cookies op en was het al half vijf.

Toen we onze jassen aanhadden en Jan bedankten voor de hartelijke ontvangst, het invullen van veel gaten in het verhaal en zijn openhartige vertelkunst, vertelde hij nog van een oude man in Opheusden, die zijn hele leven zijn dorp tijdens WO2 had bestudeerd. “Hij woont in de Tielsestraat, nummer...–” vlug pakte de boer een telefoonboek – “vijftien. Hij moet jullie zeker verder kunnen helpen. Hij heeft zelfs boeken geschreven in het streekdialect, allemaal over de oorlog.” We schudden zijn grote, uitgestoken hand, trokken het hekje achter ons dicht en reden weg, de vrieskou in.

“Je gaat voor een vinger, en je krijgt een hele hand”, zei mijn vader genoeglijk. “Wat een fascinerende vent.” Ik beaamde dat, en zei dat we meteen even langs de Tielsestraat moesten rijden. Het was een klein oud huisje, met een schuur waar een straatnaambord hing – “AIRBORNEWEG”. Ik tuurde door de ramen, en zag een stapel WO2-dvd's liggen – titels als D-DAY, STALINGRAD, noem maar op. De boekenkast erachter toonde een complete Lou de Jong. Ik had het gevoel dat de bewoner van dit pand ons inderdaad veel zou kunnen vertellen – het interieur was er bejaard genoeg voor. De man zelf was niet thuis. We namen de toeristische route terug naar huis, nog éénmaal langs 'de Greb', op naar warme koffie en een gevulde maag.

Toch had ik het idee dat dit nog niet het einde betekende van de zoektocht in het steeds verdere verleden. We moeten nog langs in Kortrijk, Opheusden, Vinkeveen, en wie weet waar we daarna terecht komen. Vanuit mijn familie kwamen al positieve geluiden – allen willen ze me het verhaal verder helpen uitpluizen. Ik ben benieuwd welke verrassingen deze heroplevende legende mij in 2009 zal bieden.

Zodra ik weer meer weet, zul je het lezen – zoals altijd, 's maandags, hier op FOK!.