Amateurscheidsrechter in nood

Redactie
Column door O.Akyol

De voetbalcompetitie voor amateurs is godzijdank weer begonnen. Om half tien betrad ik het veld en snoof de nostalgische geur van klam gras en liters bier van de voorgaande zaterdagavond op. Heel diep. Het is de geur van herkenning, de lucht van negentig minuten lang totale onverschilligheid tegenover alledaagse zorgen; dilemma’s en problemen buiten het de voetbal om. Mijn elftal had met grote moeite elf spelers bij elkaar weten te rapen, datzelfde bleek om 09.55 uur ook op te gaan voor de tegenstanders. Ik scande alle spelers van de tegenpartij, maakte een rekensommetje en kwam tot de conclusie dat we deze wedstrijd moesten kunnen winnen. Maar toen kwam de scheidsrechter op het veld.


De scheidsrechter was een klein, Indonesisch mannetje. Hij was uitgedost in een officieel scheidsrechterstenue van de KBVB en droeg een hagelwit haarbandje. Opmerkelijk. Hij had een blingbling fluit, eentje die verchroomd leek door het team van MTV’s Pimp My Ride en dartelde als een geblesseerde hinde over het veld, richting de middenstip. De aanvoerder van de tegenpartij en ik stonden te wachten op het traditionele sermoen van een leidsman. Met hese stem legde de scheidsrechter alle regels bloot en hij vertelde vooral wat hij niet wilde hebben. ‘Ik duld geen tegenspraak, ik ben de baas en ik neem alle beslissingen op het veld. Okay? Daarbij, ik ben een mens en ik maak dus ook weleens fouten. Is dat begrepen, heren?’

Sommige scheidsrechters hoeven vooraf maar drie zinnen uit te spreken

en je weet hoe laat het is.

Na het eerste fluitsignaal was ik eigenlijk al uit de wedstrijd gespeeld, geraakt door een excentriekeling en ontredderd door zijn onbegrijpelijke drijfveren. Na welgeteld vier minuten voetballen had mijn team de eerste rode kaart te pakken. Waarom? Een van mijn medespelers was het oneens met een beslissing. Toen hij zich twee keer beklaagde over het besluit van de scheids, vond de donkere Napoleon het welletjes en stuurde de speler onberispelijk van het veld. Zonder dat ik iets tegen hem zei, kwam hij, de scheidsrechter, naar me toe en stak zijn rechterwijsvinger mijn richting op. ‘Ik waarschuw je’, zei hij vermanend. Ik keek met onbegrip om heen, ‘Maar ik heb niets gezegd of gedaan.’ Hij keek ononderbroken diep in mijn ogen, met de gedachte dat hij mij zou intimideren – denk ik. ‘Je bent gewaarschuwd!’ schreeuwde hij, eer hij weer wegliep.

Vanaf dat moment had de Indonesische Dick Jol de toorn van mijn medespelers, maar ook van de tegenstander op zijn hals gehaald. De opmerkingen vlogen nu om zijn oren. Ik wachtte op het moment dat hij zou ontsteken in blind woede en onvermurwbaar gele en rode prenten zou uitdelen. De bekende clichés vlogen in het rond. ‘Word je thuis gepest door je vrouw, of zo?’ en ‘Hé lompe boer, heb je stront in je ogen? Kijk eens uit je doppen.’ Ook het publiek ging zich keren tegen het warrig optreden van de leidsman. De protesten werden feller, de opmerkingen per minuut venijniger en de tackles op het veld verwerden tot charges op de gezondheid van de tegenspeler.

Toen klonk een furieus fluitsignaal,

hij had het allemaal wel gezien.

Het iele ventje riep mij en de aanvoerder van de tegenstander bij zich, om ons heen verzamelden verongelijkte voetballers die helemaal uit hun hum waren. De wedstrijd was reddeloos verloren, zijn ziel was hem ontnomen. De scheidsrechter trachtte nog een keer uiteen te zetten wat de regels waren, maar zijn geloofwaardigheid was hij allang kwijt. En terwijl vrijwel iedereen een fel pleidooi hield over hoe slecht het allemaal wel niet was, legde ik een hand op de schouder van de scheidsrechter. Ik keek hem goed aan. ‘Vindt u fluiten een leuk beroep?’ Hij kneep zijn ogen samen, daar hij op moest kijken in de volop schijnende zon. ‘Dat zijn mijn zaken!’ schreeuwde hij uit. ‘Ik kan het me niet voorstellen’, voegde ik er kalmpjes aan toe.

In de tweede helft, vlak voor het eindsignaal, knapte er iets bij de kleine scheidsrechter. Hij trok zijn haarband van zijn hoofd, smeet hem op de grond, nam toen de fluit van zijn lippen en plaatste deze in een boudoir, dat speciaal bestemd was voor het gerei. ‘Bekijk het maar, godverlaten addergebroed!’ schreeuwde hij vulkanisch. ‘Ik staak deze wedstrijd.’ Links en rechts vlogen weer de meest onsympathieke verwensingen richting de kleine, onbereikbare man. Ik sprintte snel zijn richting op en schoof welgemeend mijn hand zijn richting op, om hem te bedanken voor zijn inzet. Hij glimlachte. ‘Jij was de hele tijd wel vriendelijk – dat zal ik vermelden op het wedstrijdformulier.’ Ik liep weer terug richting de middenlijn, naar de eenentwintig andere spelers. Daar kon ik me mengen in de verbale tirannie, gericht aan het adres van de arme Indonesische man. Onderweg dacht ik glimlachend aan de volgende wedstrijd. Buitengewoon benieuwd welke excentriekeling dan de wedstrijd zal leiden.