Mijn bibliotheek

Submit (Ingezonden)
Column door JohnnyH

Grote aantallen computers staan in het midden van het gebouw triomfantelijk te zoemen. Spottend en zacht grinnikend kijken ze even naar de kant wanneer ze een zeldzame seconde met rust worden gelaten. Al snel verandert het zachte gelach in een geschater wanneer de volgende gebruiker zich alweer aandient. ‘Jullie hebben verloren’ hoor je de computers denken. Alsof de boeken dit zelf nog niet door hadden. Ze kunnen voor de populariteit van hun concurrent zelfs een grote mate van begrip opbrengen. Ook voor hen zijn de voordelen immers onmiskenbaar en ze voelen zich dan ook zeker niet te min er gebruik van te maken. De boeken zijn zelfs al uitgerust met een handige RFID-chip, hulde aan de techniek!

Toch heerst er vooral ontevredenheid onder de boeken. ‘De bibliotheek, dat is toch eigenlijk ons domein?’, hoor je ze fluisteren. Vanuit een hoek van de bibliotheek reageert meneer Van Dale instemmend: ‘De bibliotheek is een boekenbewaarplaats, de computer als ster van de show heeft hier helemaal niets te zoeken. Wie is er verantwoordelijk voor de uitverkoop van onze eens zo wonderlijke bibliotheek?’ Het blijft stil, her en der hoor je nog sporen van geklaag maar het lijkt allemaal geen zin meer te hebben. Verslagenheid voert de boventoon in de aangeslagen rekken langs de muur.

Een vergeelde ‘Pietje Bell’ denkt terug aan de handen die hem vroeger vasthielden. Hij herinnert zich nog goed de spanning die elke keer weer terug kwam wanneer er een kind met zijn ouders door de ingang kwam wandelen. De jonge bezoekers moesten vaak eerst nog leren hoe zij zich in de bibliotheek dienden te gedragen, maar na een aantal keer ‘ssst’ te hebben gehoord van de vader of moeder was de stilte in de bibliotheek voor de meesten de normaalste zaak van de wereld.

Terug in het heden is het rumoer in de bibliotheek opvallend, althans, het is opvallend voor het handjevol bezoekers die zich de vroegere bibliotheek voor de geest kunnen halen. Een man van begin twintig staat licht verbaasd en zwakjes zijn hoofd schuddend om zich heen te kijken naar de jeugdige bezoekers. Groepjes kinderen, vele decibellen producerend, ouders nergens te bekennen, spelen een spelletje op de computer, zitten te msnen of lopen baldadig een beetje rond. De bibliotheek is een alternatief buurthuis geworden, een gesubsidieerde hangplek. De kinderen zijn hier nu de baas en hebben hun favoriete werknemer allang gekozen, ‘menier compoeter’.

Pietje Bell denkt nog heel even terug aan de tijd dat die man van twintig hier als kind met open ogen door de bibliotheek liep, het was de indrukwekkende stilte die de jongeman intrigeerde en heimelijk liep hij te fantaseren over de schatten die er in de ‘grote-mensen-boeken’ verborgen moest liggen. Nimmer kon hij het laten er even naar te kijken wanneer hij trots naar zijn vader liep om zijn nieuwe vangst te tonen. Pietje Bell zelf kan zich die weg nog herinneren als de dag van gisteren. Het zijn dit soort kostbare gedachten die hem in deze magere jaren op de been houden. De dromen van vroeger laten alle avonturen die hij met deze en talloze andere kinderen heeft beleefd, al is het maar voor even, terugkomen.

De blik van de nu ouder geworden man licht enigszins op wanneer hij een jongentje stilletjes met zijn moeder naar de kinderboeken ziet lopen. De ontevredenheid over de huidige staat van de bioscoop verdwijnt naar de achtergrond en er verschijnen sterretjes in zijn ogen. Het jongetje kijkt, met zijn boek in zijn handjes, onderzoekend in de richting van hem en zijn ‘grote-mensen-boeken’. De man glimlacht even. Pietje Bell zucht, letterlijk eventjes opgelucht, en glimlacht terug.