Functionele praktijken

Wouter (tuvokki)
Zonder enige vorm van emotie werd Armin gedwongen tot handelen. Hij wist wel dat het fout was, hij kende de wet, en moest dus zorgen dat hij niet werd gepakt. Dat was zijn probleem niet. Eerlijk gezegd had hij geen probleem. Hij verwonderde zich alleen. Dit was het meest extreme dat hij in zijn leven had gedaan. Het was de overtreffende trap van zijn zoektocht naar de grens van zijn eigen toelaatbaarheid. Hij wist al veel langer dat hij over de grens van de wet moest gaan wilde hij komen tot een punt waar hij zelf spijt en wroeging zou krijgen over de daden en handelingen die hij verrichtte.

Al op jonge leeftijd had hij de neiging dingen stuk te maken. Als hij functioneel gebruik wilde maken van een deel van een object, brak hij dat deel af en ging hij er mee aan de slag. Dit kwam hem vaak op een vermaning te staan. Zijn moeder was gehecht aan de eenheid van bepaalde objecten. Boeken moesten in de kaft blijven, en beelden aan één stuk. Ergens kwam hem dit ook wel logisch over. Hij twijfelde er niet aan of het had een doel. En op die manier leerde hij accepteren dat de dingen van andere mensen beter onveranderd konden blijven. Zijn eigen spullen mocht hij naar hartenlust demonteren. In de loop der jaren leerde hij dat het sociaal wenselijk was om een nieuw object enige tijd te laten zoals het was, tot de nieuwigheid er vanaf was. Blijkbaar hechtte de mens aan mooi en bruikbaar. En dat op een andere manier dan hij zelf. Hij definieerde bruikbaar als een tussenvorm. Alles wat hij demonteerde kon hij gebruiken voor andere doelen dan het originele object was bestemd.

Zijn ouders waren altijd een beetje bezorgd geweest over zijn praktische instelling met betrekking tot voor hem onbelangrijke zaken als mooi en lelijk. Iets wat niet meer zijn originele functie had, zoals de armpjes van een van de poppen die hij van zijn moeder had gekregen, was voor hem niet minder mooi of bruikbaar. De armpjes gebruikte hij als hangertje voor zijn favoriete pyjama. Door de korte mouwen staken de poppenhandjes naar buiten. Het aanzicht van het hangende shirt met pony print, waar op schouderhoogte twee handjes uitstaken vond hij erg grappig. Zijn moeder vond het niet grappig, en dat terwijl hij van een saaie pop een gebruiksklaar voorwerp had gemaakt. Eentje waar hij om moest lachen.

Toen hij vier jaar oud werd kreeg hij een hondje. Op zijn verjaardag vertelde zijn moeder hem ook dat hij nu te oud werd om meisjeskleren te dragen. Hij vond het concept meisjeskleren al vreemd. Wat is nu het verschil in functie tussen een jurkje en een t-shirt? Beiden houden je warm. Blijkbaar viel die omschakeling samen met een andere grote gebeurtenis in zijn leven; hij moest naar school. Tot dan toe had Armin nooit buiten gespeeld. Zijn ouders hadden het niet zo op de wereld om zich heen en bleven liever binnen. Dat vond Armin eigenlijk wel prima. Hij was zijn eerste schooldag nooit vergeten. De hel kon alleen maar een prettig oord zijn vergeleken bij de chaos en het lawaai van het schoolplein. De hel is in die zin het tegenovergestelde van de hemel, namelijk een verblijf in afwezigheid van God. Ook op die leeftijd was het voor hem een simpele redenering geweest. Zijn moeder was de baas, dus de god die hij had leren kennen van de verhalen van zijn vader zoals hij ze voorlas uit de Bijbel. Een plek zonder zijn moeder, waar het ook nog eens hoogst onaangenaam toeven was, moest wel de hel zijn. Toen wist hij dat, nu kon hij het articuleren. De gedachte aan de verschikkingen van school maakten hem bijna lam. Hij dwong zichzelf weer tot handelen.

Met de grootst mogelijke precisie begon hij aan het schoonmaken van de badkamer. De resten die hij hier probeerde op te ruimen waren met behulp van verschillende technieken zichtbaar te maken. Hij wist dat donders goed, maar zo lang ze met het blote oog niet zichtbaar zouden zijn was het goed. Voorlopig zou niemand een vermoeden hebben van wat zich hier had afgespeeld. En tegen de tijd dat alles uit kwam zou hij wel verder zien. In de loop der tijd was hij redelijk bedreven geworden in de do’s en dont’s van de maatschappij waar hij in vertoefde. De absoluutheid van die mores leerde hij kennen toen hij bijna acht jaar oud was. Hij zat al weer een aantal jaar op school en snapte dat je je daar het beste gedeisd kon houden. Vriendjes had hij niet, dus er was niemand die hem beschermde tegen de massa. Zo was hij de paar aanjagers, en de groep meelopers, gaan noemen die hem het leven zuur konden maken. Die kinderen, want dat waren ze, hadden de macht in de kleine maatschappij die school heette. Omdat hij nergens bij hoorde was zijn norm verdwijnen geweest. In geen enkel conflict koos hij partij, bij geen enkele activiteit was hij aanwezig. Door zijn bleke huid en sluike donkere haar werd hij 'het spook' genoemd, en zo gedroeg hij zich op school ook.

Thuis waren zijn ouders. Vaak lagen ze stil op de bank of schuifelden ze door het huis als hij van school kwam. Altijd waren de gordijnen dicht. Soms, als zijn beide ouders wakker waren, maakten ze ruzie. Dan was er veel geweld. Hij wist wel dat dit niet normaal was, maar hij wist ook dat er niemand was die er iets aan deed. Blijkbaar was het toegestaan om je anders te gedragen dan de rest van de maatschappij. Zolang je dat maar achter gesloten gordijnen deed. Hij snapte dat, dus toen hij besloot zijn hondje uit elkaar te halen deed hij dit netjes op zijn eigen kamer. Het was een interessant experiment. Zoals uit sommige planten kwam er van alles uit het hondje. Aan de buitenkant kon je dat niet zien, natuurlijk. Armin snapte dat dit een praktisch probleem opleverde. Al het bloed maakte grote vlekken in zijn kleding en in het tapijt. Zijn moeder kennende zou hem dit op een forse reprimande komen te staan. Uiteraard zou zijn vader hem een fors pak slaag geven. Hij verwachtte dat het ongeveer zo zou zijn. Dit was namelijk normaal als hij vies, of na een vechtpartij onder het bloed, thuis kwam. Dit keer was er wat meer drama. Zijn moeder was gaan gillen, en de afranseling die zijn vader hem had gegeven was behoorlijk ernstig geweest. Armin had in eerste instantie geconcludeerd dat het tapijt een stuk belangrijker was dan zijn kleding. Later besefte hij zich dat er bijzondere waarde gehecht werd aan het al dan niet in leven zijn van het hondje. Zijn therapeut had hem dit duidelijk gemaakt.

De man was een vriend van zijn vader. Niet zo’n enorme slons, wel een vreemde kerel. Blijkbaar kenden zijn ouders alleen maar mensen uit een slonzige subcultuur. De therapeut had zich netjes voorgesteld en was met hem in gesprek gegaan. Na een paar sessies, zoals de gesprekjes genoemd werden, was er verandering gekomen in de benaderingswijze van de therapeut. Blijkbaar waren zijn reacties niet zoals gewenst. Elke keer als Armin een verkeerd antwoord gaf, blies de man op een fluitje, waarna zijn vader de ruimte binnen kwam en Armin het aantal klappen gaf dat de man noemde. De klappen stoorden Armin niet. Het waren de droevige ogen van zijn vader, en de verbeten blik van zijn moeder die op afstand toekeek, die hem misselijk maakten. Armin leerde snel en werd na een paar maanden door de therapeut met rust gelaten. Nu moest hij zonder het te willen denken aan zijn moeder. Hij voelde de priemende blik, de ogen die vuur schoten, in zijn rug branden. Alsof hij elk moment verwachtte het fluitje te horen was hij aan het boenen. Zolang niet bekend werd wat hij had gedaan, zouden ze hem niet straffen.

Lange tijd was dat zijn motto geweest. Het was een goed motto. Het werkte namelijk. De jaren die volgden op de therapie verfijnde Armin zijn tactiek. Het leverde voor hem op dat hij thuis minder klappen van zijn vader kreeg. En op school werd hij minder vaak in elkaar geslagen. In de brugklas lieten zijn klasgenoten hem grotendeels met rust. Dat vond hij prettig, hij kon zich op de lesstof concentreren waar anderen met van alles en nog wat bezig waren. Zijn handelingen waren die van een normale, timide en een beetje vervreemde tiener. Nergens liet hij blijken dat zijn gedachten vaak hetzelfde waren als die van zijn acht jaar oude zelf. Hij was nog steeds benieuwd naar de werking der dingen, snapte nog steeds niet waarom mensen soms emotioneel of verward reageerden. En langzaam maar zeker begon hij zich te interesseren voor de verschillen tussen mannen en vrouwen. Niks van deze interesses en experimenteerlust deelde hij met zijn klasgenoten. Toen zijn moeder overleed had hij haar betast op de plekken die voor hem altijd verborgen bleven.

Toen zijn vader kort daarna zelfmoord pleegde had hij het huis voor zichzelf. Uit eerbied voor zijn ouders, die beiden in de woonkamer van zijn huis waren overleden, niette hij de gordijnen dicht tegen de raamkozijnen aan. Blijkbaar was het huis van hem, hij mocht er mee doen wat hij wilde. Enkele weken na de dood van zijn ouders haalde hij zijn VWO-diploma. Hij deed niet mee aan de feesten die daar bij hoorden, hij was zelf totaal niet onder de indruk van de negens en tienen die zijn lijst sierden en hij had al helemaal geen zin om te gaan studeren. Zijn ouders hadden er in hun slonzige misère voor gezorgd dat Armin achter bleef met een paar honderd gulden per maand, en daar kon hij prima van leven.

De zwerfster die hij nu in grote plakken vlees in de vrieskist had liggen zou hem, mits aangevuld met verse groente en voldoende zetmeelproducten, nog maanden lang in leven houden. Regelmatig ging hij in de kleding van zijn moeder het huis uit om de indruk te wekken dat hij regelmatig bezoek had van vrouwen. Op die manier viel het niet op dat hij er af en toe eentje mee naar binnen nam, die niet meer naar buiten kwam. De functionele scheiding die hij had aangebracht in het gebruik van zijn soortgenoten beviel hem goed. Hij had nog steeds geen idee wat walging was, of schuld of wroeging. Hij had een manier gevonden om zichzelf in leven te houden, zowel maatschappelijk als fysiek.