The Fellowship of Bertje

Patrick (binsmeister)

Het is een uurtje of acht als ik twee jonge dames op het perron passeer. Zij moeten het credo: ‘Een joint in de morgen is een dag zonder zorgen’, hoog in het vaandel hebben staan, want een sterke wietlucht komt mij tegemoet. Ik moet het die ochtend doen met lauwe slappe automatenkoffie van de Kiosk en een broodje gezond, waarvan ik de kaas niet van de ham kan onderscheiden. Wellicht zijn mijn smaakpapillen nog verdoofd van de vorige avond, maar de zompige structuur van het broodje lijkt me hier meer debet aan. Ik troost mij met de gedachte dat de dames die ik passeerde over een paar jaar nog steeds op het station te vinden zijn. Alleen dan verkopen zij hun lichaam voor een Bic Mac en een kleine Fanta zonder ijs.

Ik ben om studietechnische redenen onderweg naar het Maritieme museum in Amsterdam, alwaar ik enkele foto’s moet maken van een replica van een VOC-schip. In dit soort situaties benijd ik iedereen die Vrijetijdswetenschappen studeert en lekker in het zonnetje op een bankje in Artis mooie vrouwen mag turven. Ik moet het waarschijnlijk doen met een groep Japanners en een fossiele rondleidster, die al tien jaar het zelfde slaapverwekkende monotone verhaal afsteekt.

In werkelijkheid was het nog erger! De fossiele rondleidster was een onzettende nicht, die Bert heette. ‘But you can call me Bertje’, zoals hij zelf aangaf in zijn introductiepraatje. De groep Japanners bleek een groep dikke Duitsers te zijn. Gelukkig had ik de dag ervoor een wasje gedraaid, want in die oude sweater was ik niet de onderscheiden geweest van dit humorloze volk. Ik heb in principe niets tegen Duitsers, maar na de voor Duitsland gunstige en voor Nederland wederom ongunstige EK-loting, voelde ik mij genoodzaakt een ‘Rudi-Fuller-sticker’ te kopen voor in de toiletpot. Dat nummer ‘Ohne Holland gehen wir nach WK’, zit me nog steeds dwars. Gelukkig bestond ons ‘Fellowship’, naast Bertje, de dikke Duitsers en mijzelf, ook nog uit een bejaard Amerikaans echtpaar, dat overal ‘It’s great’ of ‘Amazing’ op zei. Door dit echtpaar was de rondleiding gelukkig wel in het Engels en niet in het Duits.

Bertje bleek een fervent verteller te zijn. Ik zou, als ik niet beter wist, zijn verhalen over de Gouden Eeuw voor zoete koek hebben geslikt. Bertje prees vooral de Nederlandse ondernemersgeest in die tijd. Uiteraard moest Bertje dit bekopen met een ‘It’s realy great, amazing’, van het bejaarde echtpaar. Dat je de Gouden Eeuw ook kunt zien als een periode van een ziekelijke drang naar het vergaren van rijkdom en dat daarbij piraterij, geweld, onderdrukking en slavernij de toon voerden, kwam bij Bertje niet aan bod. Ook vertelde hij niet dat het liberale gedachtegoed toen niet gold voor vrouwen, mensen met een kleurtje en armen.

Nu is geschiedschrijving voor toeristen niets vreemds, zeker wanneer het pijnlijke zaken betreft. Wanneer ik een bezoekje breng aan het Duitse Spoorwegenmuseum, dan verwacht ik niet dat ze vertellen dat de Duitse Spoorwegen onder de bezielende leiding van Eichman miljoenen mensen richting de gaskamer heeft vervoerd. Ze zullen een verhaal vertellen over hoe goed die Duitsers wel niet zijn in planning en logistiek. Ik hoop alleen dat wanneer Bertje zijn verhaal afsteekt voor schoolkinderen, dat hem dan geen ‘It’s realy great’of ‘amazing’ ten deel zal vallen.