Laatste keer

Wouter (tuvokki)
"Zo praat je niet tegen mij!"
Met rode koontjes van verontwaardiging onderbrak ze me.
Ik keek haar verstoord aan en probeerde de situatie te verlichten met een lachje.
"Ehm ... Jawel. Zo praat ik wel tegen jou, want zo praat ik tegen iedereen."

Ze had haar prinsessenblik opgezet en keek hooghartig langs me heen naar de bar van het kleine café waar we zaten. Mijn koffie stond nog onaangeroerd voor me. Normaal op een zaterdagochtend lag ik rond deze tijd nog in bed. Deze ochtend was stukken beter geweest als ik nog in bed had gelegen, maar het mocht helaas niet baten. Ze had min of meer geëist dat ik op tijd zou zijn. En dat ik redelijk nuchter zou zijn. Toen we afspraken beet ze met toe :
"Tegen een stinkende alcoholist praat ik niet, en zeker niet op de vroege ochtend."

Ik had eigenlijk nooit begrepen waarom ze mij zo leuk vond. Nooit had ik gemerkt dat dat daadwerkelijk zo was. Vanaf het eerste begin, oké, tweede begin want het eerste begin was een wilde nacht van verschillende seksuele uitspattingen, had ze op me lopen vitten. Ik had nooit de goede trui aan, mocht geen tomaat meer eten want die zijn giftig en als het onze communicatie betrof kon ik al helemaal niets goed doen. In de twee maanden dat ze bij me woonde, had ik al verschillende zeer werkbare plannen gemaakt om haar te vermoorden.

Dat was het me uiteindelijk niet waard. Ik maakte het uit op een ochtend als deze. Al had ik toen de avond er voor aanzienlijk meer gedronken.

"Ik ga vanmiddag naar mijn ouders, en als ik terug kom verwacht ik dat je spullen ingepakt in de gang staan. Ik zal alles wegbrengen naar waar je maar wilt."
Ik kon er geen traan om laten. Zij wel.
"Godverdomme, ik word niet aan de kant gezet! Ik zet aan de kant!" Huilend keek ze me aan, probeerde me te verleiden met de onderdanige french-maid blik die ik zo geil vond - maar het kon me niet meer boeien. Eenmaal had ik door die façade heen gekeken, en nu kon ik de droom niet meer oproepen. Alsof je kijkt naar een wolk die op een kabouter lijkt. Als je eenmaal tegen jezelf hebt gezegd dat het een wolk is, en hem ook zo gezien hebt, is de kabouter verdwenen. In haar geval was een tof wijf een zeurend prinsesje geworden. En als ik ergens een hekel aan heb is het wel aan zeurende prinsesjes.

Die middag kwam ik terug. In de gang stonden drie dozen met een briefje er aan vast. Ik keek door haar spullen heen en verbaasde me dat het maar zo weinig was. Ik zou gezworen hebben dat ik in een leeg huis en berooid achter zou blijven. Maar alles wat ze bezat waren drie dozen met frutsels, wat kleding en het afzichtelijke vissenbeeldje dat goddank van mijn schoorsteen verdwenen was. En dat terwijl het eigenlijk haar cadeau aan mij was geweest toen ze bij me in trok. Iets met geluk en voorspoed. Iets wat was gebaseerd op haar geloof. Zij zelf was verdwenen en ik bracht de dingen naar het adres dat op het briefje stond. Dat was het laatste wat ik van haar vernam, tot vorige week.

Ze belde me en verzocht me met klem op dit tijdstip hier te zijn.

"Heb je een mooie plek gevonden voor jouw vissenbeeld?"
Ik wilde niet mijn hele ochtend in dezelfde kille sfeer doorbrengen die de laatste week thuis had geheerst. Haar ogen schoten vuur, blijkbaar was ik nog niet verleerd om precies de verkeerde dingen op het juiste moment te zeggen. Ze zuchtte.
"Ik heb je hierheen laten komen omdat ik wat te zeggen heb."
Ze keek me aan en zonder verdere uitleg snapte ik dat het haar feestje was, de makkelijkste weg naar een rustig vervolg van mijn weekend was om haar de regie te geven. Ik zou pas opstappen als het me helemaal niet meer beviel. Mijn verzet was momenteel opgeschort, tot nader order.
"Sorry, ga verder en stoor je niet aan mij."

Ze knikte en begon te vertellen dat een vriendin, die ook nog eens psycholoog was, haar had gesuggereerd dat onze break-up niet haar schuld was. Bijna flipte ik! Tuurlijk is het niet jouw schuld, jij bent immers niet degene die mij wilde veranderen in een loser met snor. Nee, ik was het die maar weerstand bleef bieden tegen jouw geloof, jouw maniertjes en constant moest worden gecorrigeerd waardoor er geen sfeer en communicatie meer mogelijk was. Bah! Ik had moeite om mijn staakt het vuren vol te houden.

Ze vervolgde met een uitleg over de oorzaak van het probleem, alles volgens de uitleg van de psychologenvriendin die mij nog nooit gezien of gesproken had. Ik was kwaad, zei ze, ik was negatief. En alles wat zij deed om ons samenzijn prettig te maken werd door mij getorpedeerd met afwijzing en negativiteit.

De adertjes in mijn hoofd hielden het haast niet van de ingehouden spanning. Mijn negativiteit?
"Wat bedoel je precies met negativiteit, ik heb dat nooit zo ervaren en wil graag van je weten waar je je zo aan gestoord hebt."
Mijn woorden komen op een neutrale, niet vlakke, toon uit mijn mond. Een beetje trots op die beheersing kijk ik haar aan. Het kost me moeite om groter te zijn dan dit godverlaten kutwijf.

Als voorbeeld komt ze met een incident dat plaats vond op een van de eerste zondagen die we samen in bed doorbrachten. Of, nu ja, samen? Ik sta in de keuken koffie te zetten, witbrood te roosteren en sinaasappels uit te persen. Met een blad vol ontbijt ga ik naar boven. Het licht in de slaapkamer is uit, de gordijnen zijn dicht. Ik vraag haar of ze even wat ruimte en licht wil maken omdat ik anders het blad niet neer kan zetten. Een gemompel komt van onder de dekens.

"Kan je het blad niet even op de grond zetten?" Ik bedenk verbaasd dat ze weer in slaap is gevallen in dat kleine half uurtje dat ik beneden ben geweest. Ze heeft het licht dat ik heb aan gelaten uitgedaan, en de gordijnen gesloten. Ik zet het blad op de grond en open de gordijnen om de ochtendzon binnen te laten. Nog net zie ik haar onder de deken verdwijnen.

"Hey, niet zonder waarschuwen, dat heb ik je al eens gezegd. Ik heb altijd even tijd nodig om me aan te passen." Ze zucht op een vervelende manier. Lichtelijk geamuseerd kijk ik haar aan, soms denk ik dat ze een grapje maakt, maar inmiddels weet ik beter.
"Je hebt net een half uur gehad om je aan te passen, het is tijd voor ontbijt."
Ik schuif het blad op bed en kruip er zelf ook in. Mijn voeten raken haar been, wat me op een vermaning komt te staan; als haar voeten koud zijn moet ik er altijd wel aan geloven. De oneerlijkheid van het voetenverdrag negerend, begin ik met de verdeling van koffie en sap. Mopperend komt ze boven de dekens, een kus kan er niet af. De koffie is te heet dus begint ze aan de verse jus.

"Deze jus is te warm." Ze zet het glas neer. Ik vertel haar dat ze misschien het glas tussen haar benen kan houden om het af te koelen. Dat was de limit. Ik krijg het van voren, mijn houding ten opzichte van haar is niet goed. Nog een zo'n opmerking en ik kan vertrekken...

De rest van de dag hebben we gescheiden en niet pratend doorgebracht. En dat was allemaal een gevolg van mijn negativiteit. Ik was altijd zo verdedigend. Ik had ook gewoon sorry kunnen zeggen en dan was er wat haar betreft niks aan de hand geweest. Haar vriendin had dit bevestigd. Zij had verteld dat ik heel veel last zou krijgen van mijn houding ten opzichte van mensen. Ik was een passieve egocentrist, iemand die zijn centrale zelfbeeld maskeerde door te doen of hij dienstbaar was. De gordijnen, hete koffie en warme sap waren uitingen van vijandigheid ten opzichte van haar. Ik had haar bestookt met guerrillatactieken die onze relatie kapot hadden gemaakt.

De suggestie was eerder vermakelijk dan serieus te nemen. Ik keek haar aan en vroeg: "Heb je hier over nagedacht, of komt dit spontaan in je op? Wat een bullshit."
Ze barstte van woede! Vastbesloten om mijn ochtend niet te laten vergallen vervolgde ik:
"Ik ben niet van plan om dit serieus te nemen, denk eens na, ik .... "
Voor ik mijn zin af kon maken siste ze dat het niet kies was om zo tegen haar te praten. Ik vertelde dat ik altijd zo sprak, tegen iedereen. Mijn lachje hielp niet, verergerde de situatie alleen. Ik besloot hier zo snel mogelijk vanaf te komen zonder een scène te schoppen. Ze keek naar me, haar ogen geloken, haar blik bijna meedelijdend.

"Jij zou eens met een professional over je probleem moeten praten."
De suggestie dat ik hulp moest zoeken was voor mij de limit. Ik dronk mijn lauwe koffie op en zonder iets te zeggen begon ik mijn jas aan te doen. Toen ik klaar was keek ik haar aan. Haar ogen stonden vijandig en haar onderlip trilde van woede, of angst. Ik was er niet meer van onder de indruk.

"Lieverd, ik ga nu weg. Ik heb werkelijk geen zin om dit soort onzin aan te moeten horen. Ik spreek genoeg psychologen om te weten dat het probleem niet bij mij ligt. Ik heb geaccepteerd dat jij en ik niet bij elkaar passen, doe jij dat nu ook maar." Ik betaalde voor de koffie en zei haar gedag. Ze beet me toe dat ik in de ontkenningsfase zat en op een dag zou moeten toegeven dat ze gelijk had. Ik beloofde haar dat als die dag zou komen ik het haar zou vertellen, maar nu was ik er nog niet klaar voor. Ze keek naar buiten om aan te geven dat er geen contact meer mogelijk was. Ik accepteerde dat met een blij gemoed.

Toen ik buiten in het zonnetje liep, keek ik nog eenmaal om. Door de ruit van het cafe zag ik haar zitten. Een frons op haar voorhoofd en een traan in haar ooghoek. Dit keer had ik op tijd gezien dat het niet liep zoals het zou moeten lopen. Dit keer had ik er voor de ellende te diep zou worden een einde aan gemaakt. Dat doet een beetje pijn. De dag begon zonder kater, iets wat de afgelopen weken niet meer was voorgekomen. Ik liep langs de vroege vogels onder het winkelende publiek en besloot dat dit een topdag moest zijn.