Mijn volwassenheid.

Tim (TheGrandWazoo)
De grote mensenwereld leerde ik kennen onder de grond van het mooie Zuidlimburgse heuvellandschap. Hoewel er ook fanatici zijn die het ‘berglandschap’ durven te noemen. Diep onder de grond ben ik tot inkeer gekomen. Daar werd al mijn fantasie aan gort geboord. Temidden van tientallen toeristen werd mijn ziel verscheurd en verkracht.

Als kleine jongen had ik astma. Bij het minste of geringste piepten mijn longen alsof je een baksteen op een muizengezinnetje laat vallen. Echter, ik hoopte stiekem dat de dokter ooit stoflongen zou constateren. Ik was namelijk gek op mijnwerkers. Het idee dat deze werklieden de hele dag in het donker, tussen instortingsgevaar en gevaarlijke gassen hun boterham verdienden, intrigeerde mij enorm. Iedere morgen, als de zon dreigde op te komen, verdwenen ze diep onder de grond en kwamen weer pas naar boven als de dag zich ten ruste legde. Wanneer hadden deze mensen voor het laatst genoten van de zon, de schone lucht en de geur van bloemen? Zou het hele leven onder de grond bestaan uit geheimen die het daglicht niet zouden kunnen verdragen? En dat terwijl hun kinderen speelden in de bossen en parken... Onder diezelfde grond trotseerden zij, die hun kroost in leven hielden, het risico om op een verschrikkelijke manier te sterven. Ze speelden met angst - omdat het moest. Omdat er geen andere weg was.

Ik kreeg het gevoel van spijt te laat te zijn geboren. Ook ik wilde mijnwerker worden en een knappe jongen die me nog zou tegenhouden. Ook ík wilde de diepte in en de andere wereld leren kennen die voor elk kind verboden gebied leek te zijn.

Pa had net uit onze achtertuin een gigantische eikenboom gekapt. Onder klaagzangen van ons allemaal. De eerste keer dat ik mijn vader werkelijk kon vermoorden. Maar het moest, de boom was ziek. 'Dan verpleeg je hem toch', zei ik in mijn naïviteit...

Met ferme slagen werd de boom van zijn wortels ontdaan. Na lang treuren kwam ik tot het inzicht dat het stuk vermoorde natuur ook weer iets schitterends naliet. Een kuil! Jawel! Een kuil zo diep dat het leek alsof je even helemaal ondergronds ging! Zouden daar de gevaarlijke gassen zich al ophopen? Zou daar misschien...heel misschien als je goed keek, steenkool zitten? Ik sprong meteen in de kuil en waande mij in de laatste dagen van de mijn. Binnen een mum van tijd veranderde de doodgewone kuil in een groot gangenstelsel, alwaar ik met al mijn kameraden druk bezig was met wat de baas ons opdroeg. Het verwijderen en omhoog brengen van alle steenkool die we maar konden vinden. Uren lang was ik zoet in de kuil. Ik had al een helm gekocht in de speelgoedzaak en vaak jatte ik de zaklantaarn uit het gereedschapskistje van mijn vader.

Na schooltijd nodigde ik al mijn vriendjes uit om te komen kijken naar mijn mijnschacht. Wel op voorwaarde dat ze wisten waar ze mee bezig waren en dat het gevaar vanaf het betreden van dat diepe en donkere oord al meteen op de loer lag. Net als ik ze in de kuil had gekregen maakte ik een sissend geluid. Gas! Gas! Wegwezen! Menig onderbroek is onder onze kraan uitgewassen.

Zo kon het gebeuren dat ik niet meer na school mocht afspreken. Te gevaarlijk, die mijn daar in de tuin.

Mijn fascinatie voor de mijn begon erg obsessieve trekjes te krijgen. Zelfs als ik in bed lag, werden mijn ogen nog verblind door priemende koplampen. Ik droomde van zwarte klauwen en gezichten. Wanneer, o wanneer zou ik eens een echte boor van dichtbij zien? Wanneer zou ik eens uit die fantasie mogen klimmen om het zwarte werkzweet te mogen ruiken?

Pa maakte zich zorgen. Ik verloor mezelf in iets wat nooit meer zou terug komen. En iets wat niet terug komt, vind je vaak terug in een museum. Op een zaterdagmorgen nam hij me dan ook mee naar een ondergronds mijnmuseum in Valkenburg, in de hoop dat ik onder ogen zou komen dat het vooral hard werken was en dat alle romantiek die ik er omheen verzon af zou breken. De autorit naar Valkenburg duurde lang. Veel te lang. Bij aankomst waren mijn nageltjes helemaal afgebeten. Nu zou het gebeuren. Nu zou ik kunnen ruiken, proeven en zien wat het is om zo dicht bij de nacht te zijn.

De gids bleek van oudsher een mijnwerker te zijn. Maar er was geen spatje roet meer op zijn gezicht te ontdekken. Hij zag er gewoon uit als een Limburgse boer en hij had ook nog eens een vreselijk krakende stem. Gelukkig hoestte hij van tijd tot tijd, anders had ik nog gedacht dat we te maken hadden gehad met een administratief medewerker. Iemand die de loonstrookjes vroeger mocht ondertekenen, misschien. Iemand die het échte gevaar nooit gevoeld had.

Ze hadden het waarachtig mooi nagebouwd, de werkplek, dat moet gezegd worden. Maar de theaterlampen die zo mooi en fel op de steenkool schenen, maakten een onrealistische indruk. Ik voelde mij in het geheel niet serieus genomen. Maar ik gunde hem het voordeel van de twijfel en luisterde aandachtig naar de steeds irritanter wordende stem van de gids. Net op het moment dat ik een gaap nauwelijks kon onderdrukken, zag ik de machine staan die ik al op zoveel plaatjes thuis had gezien. Die zelfs Juf Truus aan ons had laten zien op school... De boor! De boor waarmee elke steenkool losgewrikt werd. In mijn hoofd begon de boor al te spelen. Rakakakakkatatakatakatak.

Mijn geduld werd op de proef gesteld. De gids leek wel uren te vertellen over de technische aspecten van dit mooi stuk gereedschap. Ik wilde verdomme hóren hoe het klonk! Na acht jaar en negentien eeuwen zette hij dan eindelijk het apparaat aan. Een scherp, luid maar vooral misselijk geluid deed het hele museum trillen. De boor werd nog een tandje sneller gezet. Dit was niet om aan te horen! Gejank, geschreeuw, gepiep en een waanzinnig geknars. Het geluid ging door merg en been. Menig bezoeker vertrok z'n gezicht. Welja, de gids wilde het nóg een tandje hoger zetten. Ondraaglijk! Ik kon wel doof worden! De schrik sloeg om mijn hart en ik wilde weg. Weg van deze onzin. Ik begon te janken. Alles was stuk. Zo heeft het nooit geklonken, ik wist het zeker. Deze helse geluiden kon je als normaal mens niet eens een minuut verdragen...

Thuis vroeg moeder hoe het geweest was. Stampvoetend rende ik naar boven. Gooide al mijn documentatie die ik zo zorgvuldig verzameld had uit het raam en ging met mijn gezicht diep in mijn kussen liggen uithuilen. Daar kreeg ik het zo benauwd van dat ik meteen weer aan het 'puffertje' moest lurken. Exit- mijn. Ik was officieel volwassen.

Naja, bijna dan.