Hoe ik bijna Angolees werd

Michel (methodmich)
Angola. Afrikaans land dat aan de westzijde geflankeerd wordt door de Atlantische Oceaan. Niet direct het eerste land waar je aan denkt als men je vraagt waar je graag zou willen wonen. Burgeroorlogen zorgden voor diepe ellende en erg veel welvaart is er ook niet. Ooit was Portugal er de baas en zo kwam het dat ik met een Portugese naar Angola ging. Het is nu ruim drie jaar geleden, ze ging er naar toe in het kader van een studieproject en ik besloot vrijwillig mee te gaan. Dezelfde Portugese had mij wat van de taal bijgebracht, zodat ik tenminste een klein praatje met de bewoners van hoofdstad Luanda zou kunnen houden.

Dat viel in de praktijk wel tegen. Mijn Portugees kende de nodige hiaten en het snel omzetten van wat men mij vertelde naar het Nederlands viel ook niet mee. Voor ik het wist was ik met handen en voeten aan het werken. Desondanks kon ik het wel vinden met de Angolezen. Ik bewonderde het feit dat zij er toch nog iets van konden maken, in al die ellende, en was extra dankbaar dat ik Nederlander was. Als gesproken taal tekort schiet, dan zijn er maar weinig opties. De taal van de liefde was gezien mijn medereizigster geen optie, zodat ik al spoedig alleen maar communiceerde in die andere universele taal. De taal van de bal.

Als niet onverdienstelijk amateurvoetballer in Nederland vond ik het wel leuk om een balletje te trappen met de plaatselijke bevolking. Jonge mannen, zo tussen de zestien en de vijfentwintig, verzamelden zich op plaatsen die ze daar veldje noemden. Ik mocht meedoen. Het viel niet tegen. Tussen de dribbelaars in Benfica-shirtjes, met de naam van Pedro Mantorras achterop, viel ik in technisch opzicht uit de toon. Tactisch was ik echter de beste en al snel mocht ik met de beste teams meespelen.

Wie uiteindelijk als eerste met het idee kwam, weet ik niet meer. Wel herinner ik me dat er een grote, imposante man naar me toe kwam. Hij vond dat ik wel een aardig potje kon voetballen en Angola kon wel wat spelers gebruiken. Zeker mensen die de Europese scholing hadden gehad en het overzicht konden bewaren in het soms hectische Afrikaanse voetbal. Of ik er wat voor voelde om voor het nationale elftal van Angola te gaan spelen? Ik voelde me vereerd en besloot toe te happen. Men zou gaan uitzoeken of ik voor versnelde naturalisatie in aanmerking kwam. Als alles lukte, werd ik snel Angolees international.

Toen ik het vertelde aan mijn voetbalmaatjes, reageerde niet iedereen even enthousiast. Er waren er bij die het geweldig vonden en het helemaal met de bondsadviseur eens waren. Ik kon best wel iets toevoegen aan het nationale team, dat naar succes en erkenning hunkerde. Dat ik Nederlander was, ach, wat zou dat? Anderen vonden het echter maar niks. Die vonden het niet kunnen dat ik als passant, ik was er immers maar een paar maanden daar als reisgenoot van de Portugese studente, in het nationale team zou komen. Ik had toch totaal geen band met Angola? Ik zou weer naar Nederland gaan, af en toe eens langs komen voor een interland, maar verder? Ze meenden zelfs dat ik op deze manier een mooie transfer bij de amateurs wilde afdwingen in eigen land of misschien zelfs gokte op een profcontract. Iets wat met mijn status als international wel eens snel zou kunnen gaan.

Na lang gesteggel bleek de verantwoordelijke die over mijn naturalisatie moest beslissen van mening dat ik niet aanmerking kwam. Misschien over een tijdje, als ik er langer zou zijn. Dan moest ik ook een test doen, die zou uitwijzen of ik voldoende ingeburgerd was. De meeste Angolezen waren hier blij mee. Ik kon ze wel begrijpen, al vond ik het jammer. Maar ik sprak de taal niet, wist niets van hun gebruiken en verleden en was in feite gewoon Nederlander. Ik keerde terug naar Nederland met de Portugese en vertelde mijn mooie verhaal aan mijn Nederlandse vrienden. Het doet het op verjaardagen nog altijd prima.

Eerlijk gezegd was ik Angola bijna vergeten, tot ik eind vorig jaar het Angolese elftal ineens op televisie zag. Ze stonden daar klaar, voor een beslissende kwalificatiewedstrijd. Ik zag de spelers daar staan en zag de trots in hun ogen toen het volkslied werd gespeeld. Een volkslied dat ik niet eens kende en dat mij nooit een zelfde gevoel had kunnen geven. Ik zag de vreugde toen ze zich plaatsten voor het wereldkampioenschap. Ik besefte dat ik daar niets te zoeken had gehad. Het nationale team van Angola is voor Angolezen of in ieder geval mensen met Angolese roots. Niet voor passanten, die weliswaar iets kunnen toevoegen in sportief opzicht, maar verder weinig met het land hebben. Het was goed zo. Ik vond het een mooi plaatje en bedacht dat mijn conclusie eigenlijk een logische was. Daarom vind ik het des te vreemd dat niet iedereen er zo over denkt. Misschien moet Salomon Kalou mijn verhaal maar eens lezen.