Arnhemse meisjes (19)

Tijl (tijl)
Daar stond ik dan achter een reusachtige kamerplant en er was geen weg terug want ik had al aangebeld. Het was een helse fietstocht geweest met die plant op mijn bagagedrager. Ellen was echt zo'n meisjesmeisje en omdat ik geen verstand had van meisjes en hun rare gewoontes, had ik maar een plant gekocht. In de winkel had ik het principe value for money laten prevaleren boven goede smaak. Size matters, wat ze ook zeggen.

Het is 26 jaar geleden, maar ik vraag me nog wel eens af wat ze met het ding gedaan heeft. De plant zou zeker haar hele meisjesmeisjekamer in beslag nemen. En het ellendige van planten is bovendien, dat ze groeien. Als ze hem 26 jaar liefdevol verzorgd heeft, dan heeft hij nu stellig de halve veluwezoom overwoekerd. Maar logischer is het dat hij de volgende dag bij de kraak stond.

Behalve ikzelf was ook Peter Volmerink verliefd op Ellen. Peter had niet van die malle kunstenaarsouders als ik, zijn ouders waren keurig commies en mondhygiëniste of zo. Zo bezien was het al veertien nul voor Peter, want Ellen was nu eenmaal de dochter van de tandarts.
Maar ik had één mazzel, Peter moest naar hoboles (mocht je moeite hebben met het vreemde woordbeeld, hij ging leren om op een grote toeter te blazen) en omdat zijn ouders de hobolerares daar grof geld voor betaalden, moest hij ook écht naar hoboles, verliefd of niet.

Ellen liet Peter net uit toen mijn plant en ik voor de deur stonden. "Bedankt voor de rozen," voegde ze hem nog toe, maar haar ogen waren allang gericht op mijn megaficus. Aha. Dus ook Peter had haar iets van Lensink Bloem en Plant toebedeeld. Maar anders dan ik was hij niet voor omvang, maar voor symboliek gegaan. Ik besefte opeens dat het inmiddels 34-0 was. Ik mocht dan wel een grotere hebben, de zijne zou vast meer indruk maken...

Vanonder het gebladerte kon ik zien dat ze mijn geschenk ironisch bekeek. Ze was net als ik ook nog maar 15, dus ik begreep niet waar ze de volwassenheid vandaan haalde om zo ironisch te kijken. Van haar moeder geleerd misschien.

"Hoi. Kom binnen"
Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Ik moest een heel eind naar achteren, om de top van de plant onder de deur door te krijgen, en tegelijkertijd oppassen dat ik Ellen niet met een tak in haar oog zou prikken. De pot moest ik zo laag houden dat ik met mijn billen hoger dan mijn hoofd het huis kwam binnengestrompeld. Ik zag niet dat de top van de plant bleef haken aan een kristallen kroonluchter, zodat er nogal wat aarde over het beige hoogpolig heenging. Maar dat zag ik ook niet (hou maar even vast dat ik eigenlijk alleen maar een hoop groene bladeren en zwarte aarde zag), zodat ik er met mijn schoenen over heen liep, zodat er nu nog zwarte vegen zitten bij de entree van het woonhuis van tandarts Thiele te Velp. Vaag, maar hinderlijk zichtbaar.

Wat mijn entree nogal wat dramatiek meegaf, was dat de kroonluchter naar beneden kwam toen ik mijn cadeau eindelijk rechtop had weten te krijgen. Er waren nog heel wat kristallen kaarsen intact gebleven, maar ik zag al wel dat het een heel karwei zou worden om de intacte kristallen kaarsen weer aan, op of in de luchter te priegelen. Net toen ik daar een begin mee wilde maken (ik was nu toch al een paar minuten binnen maar nog geen seconde had ik rechtop gestaan, laat staan dat ik Ellen had kunnen zoenen, wat me gezien haar verjaardag toch aan de orde leek) knalde er een deur dicht en zag ik een boze man in een wit schort, een mondkapje voor en een eng apparaat in zijn handen.
"Wat! Heb jij... Hoe... Wat moet die plant... Godgloeiende! Weet je hoe duur die..."

Voor een tandarts kwam hij niet echt goed uit zijn woorden vond ik.

Ellen trok me aan mijn mouw de trap op, en voor het eerst zette ik voet in haar meisjeskamer. Voor het laatst trouwens ook, ik verklap het maar vast.

Omwille van de feestelijkheid waren er tompoezen. Nou zijn dat gebakjes die je maar op een manier kunt eten: licht de bovenkant eraf en eet die op, lepel die gele smurrie op en eet vervolgens de onderkant op op dezelfde manier als de bovenkant, met je vingers id est.

Maar dat wist ik toen nog niet.

"Wil je jas niet uitdoen?"

Ik had een groene legerachtige jas, dat was stoer destijds.
"Nee, hoeft niet." Ik was door het gezeul met de plant en de confrontatie met de tandarts namelijk nogal zenuwachtig gaan zweten, en omdat puberjongens door de hormonen in het algemeen nogal stinkend zweet maken en omdat ik een puber was, leek het me beter om de meisjes (ik was na Peters vertrek de enige jongen) daarmee niet onnodig te confronteren. Zeker Ellen niet, op wie ik immers verliefd was.

Maar door al die meisjes en de gezellige kaarsjes en doordat het feestje al een tijdje aan de gang was geweest, was het best warm op Ellens kamer. Het zweten werd er in elk geval niet minder op. Deskundigen hebben vast een mooi woord voor het fenomeen dat de kwaal erger wordt door de manier waarop je hem bestrijdt, zodat je als het ware in een vicieuze cirkel terecht komt, een Teufelskreis zoals de Duitsers dat zo mooi zeggen. Hoe langer ik mijn jas aanhield, hoe meer ik aldus de broei onder mijn oksels stimuleerde, hoe vuriger derhalve de wens om mijn jas aan te houden...

De tom poes maakte het niet makkelijker. Terwijl het gesprek van de meisjes voortkabbelde, het zal wel over Grease gegaan zijn, of over een onterecht laag cijfer voor aardrijkskunde, prikte ik met het vorkje in de harde roze bovenkant. Ik kan nou die hele spanningsboog wel weer gaan opbouwen, maar je weet toch allang hoe en waar dit eindigt, met een grote gele vlek in mijn kruis namelijk, en een gegeneerd gedoe met klamvochtige doekjes en meisjeshanden in een zone die daarvoor uitgevonden lijkt te zijn, maarrrrr dan liefst onder heel andere omstandigheden.

Zo heb ik ooit in een café in London een uitsmijter met witte bonen en worstjes op mijn schoot gegooid, terwijl we al waren uitgecheckt en mijn bagage in een kluis op het vliegveld zat. Dat ging per ongeluk.


Anyhows, nu ik zo dicht bij Ellen was liet ik mij weinig gelegen liggen aan het feit dat het ene meisje na het andere afscheid nam. Angstzweet of niet. Met het laatste meisje liep ze even mee naar de voordeur. Toen ze na drie kwartier nog niet terug was, waagde ik mij eens naar beneden, en ja hoor daar zat ze, met haar ouders en een of ander broertje naar tennissen te kijken.

"Leuk," zei ik, "tennis."
Het waren de jaren van Stefan Edberg, een trage Zweed die een tennismatch met gemak over drie etmalen kon uitsmeren. Mijn kostje was gekocht.
"Wil je een tom-poes? Er zijn er nog," vroeg de moeder van Ellen.

Ik begrijp nog steeds niet waarom ik ja zei, mijn goede opvoeding, omdat ik niet geluncht had, omdat je altijd de verkeerde dingen zegt als je verliefd bent? Maar ik zei dus ja en weer viel mij die ironische blik van Ellen ten deel.

"Wil je jas niet uit? Is het wat fris hier? Bart, zet jij de verwarming eens wat hoger. De deur heeft aangestaan door dat gedoe met die kroonluchter in de gang."

Het was bloedheet, maar Bart deed braaf wat zijn vrouw zei. En ik hield mij jas aan want intussen rook ik het daarbinnen naar uiensoepconcentraat met amonia en mosterdgas. Het lukte me om in ieder geval stukjes van de roze laag van de bovenkant af te schrapen, zodat het net leek of ik een tompoes at. Lendl ging serveren en aan alles kon je zien dat Edberg niet van plan was de komende decennia van de baseline af te komen.

Gezellig!

Toen kwam Wim Kan binnen. Wim Kan was een grote zwarte hond, met een zwierige pluimstaart en net zoals alle honden toegerust met een fijne antenne voor angstzweet. Eerst begon hij woedend naar me te blaffen, zijn kop scheef, het was een heel schel geluid, dat naar tegen de muren en de plafonds ketste. Dat blaffende honden niet bijten had Wim Kan zeker nooit opgezocht in K. ter Laans Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen, want het volgende wat Wim Kan deed was boven op mijn tompoes springen en me hard in mijn neus bijten. Dat loste in elk geval het probleem op van de tompoes, want die zat tussen de lange haren van Wim Kans buik geplakt. Iedereen zou begrijpen dat opeten niet meer ging. Maar alweer doemde een nieuwe kwestie op, want er spoot bloed uit mijn wond en dat kwam op het crèmewit hoogpolig waar in de woonkamer voor was gekozen. Nog steeds is vaag maar hinderlijk zichtbaar etcetera etcetera.
Weer natte lappen, dit keer in en rond mijn gezicht. Als je goed kijkt naar die zwartwitfoto hierboven zie je dat ik aan Wim Kan nog een heel lelijk liteken heb overgehouden.

Bart moest van zijn vrouw de tennismatch laten schieten om mij naar de Eerste Hulp te rijden. Ik had nog nooit in zo'n dure auto gezeten. Zelf hadden we thuis een gele Daf 55 stationcar.
"Hou die theedoek tegen die wond of je verpest ook nog de bekleding van de stoel."
"Zal ik doen. Ik ben geloof ik verliefd op uw dochter."
"Nou als zij ook verliefd op jou is zorg ik er persoonlijk voor dat ze in Eritrea wordt besneden en daarna voorgoed het klooster in gaat."
Ik snapte de strekking van zijn woorden toen niet helemaal, maar inmiddels natuurlijk wel. Gelukkig voor Ellen was ze helemaal niet verliefd op mij. En gelukkig voor mij was ze ook niet verliefd op Peter Volmerink met zijn hobo.

Dus ik neem aan dat Ellen in het volle bezit van al haar genitale onderdelen gewoon ergens woont en om half vier haar kinderen opwacht met een kop thee en een Nobosprits.

Jaja, bij de Arnhemse meisjes krijg je altijd een happy end meegeleverd!