Dorus de Binnenboel (1)

Vincent (titi)
De stilte die Dorus ervaart bij binnenkomst in zijn eigen huis, voelt aan als een warme en behaaglijke deken. Na de hectiek van de ochtendstart is het gereutel van het koffiezetapparaat en het omslaan van een bladzijde van de ochtendkrant het enige geluid dat die stilte doorbreekt. Dorus absorbeert met graagte het nieuws uit binnen- en buitenland, leest de achtergronden en commentaren, is tot op zekere hoogte geďnteresseerd in cultuur en ook de sportbijlage mag zich in zijn belangstelling verheugen. Dorus schermt zich af van zijn eigen kleine buitenwereld door zich onder te dompelen in het grootse wereldgebeuren.

Meestal, na een klein uurtje zichzelf opgelegde quarantaine, dient langzaam maar zeker de dagelijkse realiteit zich aan. Dorus kijkt om zich heen en mompelt:
'Ja, nu moet ik aan de slag.'
Nog even vlucht hij in een ongelezen artikel en bekijkt de dagelijkse column, maar de echte aandacht is weg. Schuldgevoel knaagt aan hem. Vertwijfeld kijkt hij nog eens rond:
'Waar zal ik eens beginnen?'
De ochtendstart van de overige gezinsleden heeft zijn tol geëist ten aanzien van de properheid in het huis. Vandaag is het de dag van Dorus om enige orde in de chaos aan te brengen.
'Maar ik moet ook aan mezelf denken.'
Dorus is heel goed in het vinden van uitvluchten om de huishoudelijke taken uit te stellen.
'Eigenlijk heb ik zin om een verhaaltje te schrijven.'
Maar door de input van de kranten weet Dorus dat het geen vrolijk verhaaltje gaat worden.
'Weltschmerzen, doorwrocht met venijnige uitspraken en een diarree aan veel te moeilijke woorden zullen het resultaat zijn' doceert Dorus zichzelf, 'eerst nog maar eens een sigaret roken.'

Twee sigaretten verder en na het opstarten van de computer om de post te checken, blijft de weerzin om aan de slag te gaan het voorlopig winnen van het verantwoordelijkheidsgevoel.
Dorus mijmert nog even verder als hij bruut opgeschrikt wordt door de telefoon.
'Shit te laat' zegt hij als na vijf keer overgaan de onbekende beller waarschijnlijk met de 'elektrische Miep' aan het converseren is.
Even later gaat de telefoon opnieuw en nu neemt Dorus meteen op.
'Dorus.'
.....
'Hoi, nee, niets bijzonders. Ben druk bezig met de keuken.'
.....
'Ja, dat doe ik vanmiddag, ik ga toch nog naar de supermarkt.'
.....
'Ik van jou, tot vanavond.'

Dat was Dora, zijn vrouw. Dora belt regelmatig op vanuit haar werk om nog even een boodschap door te geven die door het rennen en vliegen die ochtend mogelijk vergeten is.
Dorus kijkt mismoedig naar buiten waar de lentezon langzaam maar zeker de mist laat verdwijnen.
'Nog een sigaretje en dan begin ik.'
Met flinke teugen hijst hij aan zijn sigaret. Dorus moet aan zijn moeder denken en in zijn gedachten hoort hij haar zeggen:
'Niet van dat slappe Dorus, gewoon de handjes laten wapperen, het moet toch gebeuren.'
Zijn moeder is een zorgzame vrouw die veel voor een ander over heeft, maar aan zeuren heeft ze een broertje dood. Ook als zwaarmoedigheid of tegenslag hieraan ten grondslag ligt, heeft ze geen oneindig mededogen.
'Och, iedereen heeft wel eens wat, morgen is alles weer anders.'
Zijn moeder praatte nooit over psychisch leed in welke vorm dan ook, ze was hard voor zichzelf. Het kleine leed van anderen, zelfs van haar eigen kinderen, heeft ze daarom ook nooit echt kunnen accepteren. Je moest gewoon doorgaan.
'Van hard werken is nog nooit iemand doodgegaan.'
'Arbeid adelt zeker' zegt Dorus, alsof zijn moeder naast hem zit.
Er komt geen antwoord.
'Arbeid adelt' mompelt hij nog een keer en staat dan resoluut op.
'Aan de slag, arbeid adelt.'
'Aan de slag, arbeid adelt.'
In een gelijkmatig tempo blijft Dorus die zin herhalen, alsof hij een eigentijdse raptekst repeteert. Een tekst voor in de huishouding participerende vaders.
Terwijl Dorus een passende CD uitzoekt om het adelend vermogen kracht bij te zetten, blijft hij rappen. Toch kiest hij met overtuiging voor een verzameling van Franse chansons uit vroeger tijden.

Terwijl Dorus de badkamer ter hand neemt, schalt door het hele huis de donkerbruine stem van Gilbert Bécoud die zijn liefde voor Nathalie wereldkundig maakt.

La place Rouge était vide,
Devant moi marchait Nathalie
Il avait un joli nom, mon guide
Nathalie

De herkenbare stukken tekst zingt Dorus mee, hij wordt er erg vrolijk van. Franse chansons doen hem altijd denken aan vakantie en 'joi de vivre'. De koude winter die Bécaud bezingt in het toenmalige Moskou ten spijt, Nathalie geeft hem vleugels. Zeker als de bak violen op de achtergrond overgaat in een temperamentvolle Russische melodie. Dorus wordt bijna manisch met stofdoek, zeem en een chemisch geurend schoonmaakmiddel. Ook de collega's, die na Bécoud de CD vullen, verhogen de positieve poetsdwang van Dorus. Charles Aznavour, Frida Boccara, Gérard le Norman en Julien Clerc passen uitstekend bij de gemoedstoestand van Dorus. Zelfs de Griek Demis Roussos, die een Frans moppie muziek ten gehore brengt, doet daar geen afbreuk aan.
Dorus komt weer tot zinnen als het bekende 'Paroles, Paroles' van Dalida aan de beurt is.
'Woorden, woorden.' vertaalt Dorus de tekst.
Het zijn de woorden en vooral de verkeerde combinaties ervan die Dorus soms in melancholische en apathische stemming kan brengen. Constructen van woorden, zinnen die hem afhouden van de noodzakelijke discipline. Discipline die het leven van hem vraagt en die hij op zijn minst kan billijken.

Zijn moeder heeft dus toch gelijk.
'Arbeid adelt zeker' constateert Dorus.
Als dan ook nog Demis Roussos zingt 'Si j'etais roi de la terre' concludeert Dorus tevreden.
'Et pour le moment, je suis le roi de ma propre maison.'
Of is het nu ma maison propre. Voor Dorus maakt het die ochtend niet meer uit, de huishouding heeft zijn therapeutische werk gedaan.