Een nieuwe lente, een oude geur

Anton (notnajja)
Met het ontluiken van de lente komen er allerlei frisse geuren los. Het heerlijk zwoele aroma van de vele voorjaarsbloemen die in bloei komen maakt het aangenaam flaneren door het park. Het kruidige aroma van het bos met de massale productie van vers bladgroen verheft menig wandelaar tot een vrolijk gemoed. De zoet-zilte lucht van kastanjebloesem en van de in bloei staande vlierstruiken veroorzaakt in heel wat onderbuiken van man én vrouw een gevoel van geilheid dat moeilijk in te tomen valt maar meestal een positief gevoel geeft dat het leven meer dan de moeite waard maakt.

Ook mijn kater laat de lente niet onbetuigd. Hij bakent zijn territorium links en rechts af met penetrante geurvlaggen die hij met guitige spot uit zijn urinebuis sproeit. Spijtig genoeg doet Denver (want zo heet hij) dit ook binnenshuis zodat in mijn kamer een geur hangt die ik het best kan typeren als een cocktail van gistende urine, rottend wier, dode vis en een vleugje knoflook. Denver is gecastreerd, maar de geur die hij bij zich draagt is van een volwaardig krolse kater. Tegen de stank is geen schoonmaakregime opgewassen, al heb ik onlangs ontdekt dat mottenballen bij de plekken des onheils enige verlichting kunnen geven. Nadeel daarvan is wel weer dat je een soort geur krijgt van een met luchtverfrisser verzadigde toiletruimte.

Wat me verder opvalt is dat Denver zelf zo te zien geen probleem heeft met de stank in huis. Blijkbaar heeft hij geen hekel aan de geurvlaggen die hij in alle hoeken en gaten plant. Dat laatste zie je ook als hij die vlaggen 'controleert', hij trekt dan zijn neus op en doet zijn mond iets open, alsof hij iets naar binnen zuigen wil. Dat doet hij met een speciaal orgaan in de mondholte, dat midden door het gehemelte loopt en dat bij de mens niet meer functioneel is: het vomeronasale orgaan. Daarmee kan hij de geur testen op intensiteit en samenstelling. Zo nodig sproeit hij dan op de plek een nieuw laagje katerpis. Voor de concurrerende katers (mijzelf inbegrepen) is de boodschap duidelijk: verlaat het terrein en zoek je heil elders. Maar misschien is het voor een krolse poes wel de geur van het paradijs.

Maar laat ik terugkeren tot de mens. Onze neus is meer en meer ontwend aan het snuiven van allerlei lichaamsgeuren als gevolg van vergaande hygiëne. Dit is nog niet zo lang het geval. In vroeger tijden moest de mens veel meer stank verdragen dan nu, lees Het Parfum maar van Süskind. Zoiets als riolering is pas in de vorige eeuw integraal ingevoerd en zelfs ik kan me nog herinneren dat mijn vader de beerput van de wc moest legen na enige tijd. En het elke dag douchen van jezelf voordat je naar je werk gaat is iets van de laatste twee decennia. De geurloze mens in een reukloze ruimte lijkt nu het ideaal, maar is dit wel zo ideaal? Nu worden bijna alle geuren die je lichaam uitwasemt verbloemd door zeep, deodorant, parfum en mondwater, terwijl de eventuele nare lucht in huis door allerlei vernuftige systemen van verfrissers wordt gemaskeerd.

Met de uitbanning van smerige geuren heeft men het kind met het badwater weggegooid. Honden en katten hebben bijvoorbeeld geen probleem met het scharrelen in vuilnis omdat ze het lekkere met het smerige hebben geassocieerd, ze liggen in de waarneming vlak bij elkaar. Seks is ook zo'n gebied waar geen duidelijke scheidslijn is tussen lekker en vies. Op zich is het fascinerend dat bij nadere analyse van zelfs zeer exquise parfums je vaak ziet dat dezelfde soort stoffen erin voorkomen als in zweet, urine en poep, geuren die ze juist zouden moeten neutraliseren. Opvallend is dat lichaamsgeuren in bepaalde concentraties erg lekker gevonden kunnen worden, maar ook snel een omslagpunt bereiken waarop ze vies worden. Een zwetende man kan bij een vrouw de zin in seks stimuleren, maar er hoeft maar een beetje zure ranzigheid bij het zweet te zitten of de weerzin is totaal.

Alles heeft zijn prijs, een lang en gezond leven ook. Het leven is sterieler en klinischer geworden en in dat opzicht saaier. De mensen durven elkaar en de wereld steeds minder aan, want om te bestaan moet je vuile handen maken, met alle besmettingsgevaar en allergieën van dien. Via het riool en het doucheputje
verdwijnen niet alleen onze ontlasting en het vuil dat aan ons kleeft! Ook onze
eigen geur verdwijnt, ons voor de een misschien weerzinwekkende, maar voor een ander misschien heerlijke aroma wordt afgevoerd, het aroma dat tot gedrag opwekt en ons weer dier kan maken en een meer beestachtig plezier kan geven in het bestaan.

De acceptatie van lichaamsgeuren leidt eerder tot beschaving dan de volstrekte eliminatie ervan. Door de mens van zijn lijf en zijn eigen geuren te vervreemden heb je kans dat er schone maar ook kille en bloedeloze mensen overblijven. Als de mens gedwongen wordt zijn dierlijkheid uit te bannen of te bezweren in dagelijkse poets- en wasbeurten verliest hij de band met de natuur waartoe hij behoort. Het is mijn overtuiging dat mensen tirannieker en intoleranter worden als ze elkaars minder frisse adem of elkaars enigszins penetrante zweetvoeten niet meer verdragen. Wat dat betreft vind ik het van belang als we ons reukzintuig niet onderschuiven als van weinig betekenis. Als we de reuk opgeven is het gedaan met onze dierlijkheid. We verliezen dan grip op de materie zoals die in diepste wezen is, aards en vlak bij de grond.