Het Nederland van nu

Francesca
Kijk je naar het Nederland van nu, kan het bijna niet op: voor het behoud van de eigen cultuur hebben bijna alle allochtone groepen hun eigen landelijke omroep, kranten en tijdschriften. We zien moskeeën in Nederland, talloze koffiehuizen en ontmoetingscentra voor allochtonen. Dit alles is voor een goede integratie niet genoeg gebleken. De moord op Theo van Gogh maakte dat wel heel duidelijk. Daarom moeten er nu ook gesprekken plaatsvinden. Let wel, ik doel hierbij op de communicatie tussen autochtonen én allochtonen.
Mijn Indische grootmoeder zou van haar schommelstoel gevallen zijn. Haar werd immers het zwijgen opgelegd. Haar zwijgen was echter niet exemplarisch, maar Indisch gemeengoed. Toentertijd was er geen aandacht voor Indische Nederlanders, de oorlog in Nederlands-Indië of de politionele acties erna, sterker nog, er werd niet eens met hen gesproken, laat staan dat naar hen geluisterd werd.


Meer dan vijftig jaar geleden arriveerde mijn grootmoeder in Nederland, als jong meisje, moederziel alleen, zonder familie of vrienden. Het was augustus 1948 en nog volop zomer. Desondanks had mijn grootmoeder het koud; ze droeg twee panty’s over elkaar en een sjaaltje om haar hoofd. Ze mocht niet ziek worden, want ze moest direct aan de slag: het geld voor haar repatriëring moest worden terugbetaald. Dat was zo afgesproken in die tijd.
Het was wennen in Den Haag, aan haar piepkleine kamer in het contractpension, aan de nieuwsgierige Haagse hospita met haar harde stem en aan het feit dat ze niet zelf mocht koken of bakken: Indische maaltijden waren niet toegestaan.
"Er mankeert toch niets aan een gezonde, Nederlandse maaltijd?", had de hospita verontwaardigd gevraagd. Dankbaar moest mijn grootmoeder zijn, voor alles. Zij had geen hongerwinter en geen échte oorlog meegemaakt, onmogelijk ook in zo’n warm land.
Welnu, het luie, Indische leventje was voorbij en ze moest zich maar aanpassen, niet zeuren of klagen, gewoon keihard werken en haar steentje bijdragen aan de wederopbouw, zoals de Nederlanders deden.
Mijn grootmoeder zweeg, slikte haar heimwee dapper weg en zette haar Indische trots opzij.

Het jaar daarop vertrok mijn grootmoeder naar Limburg. Ze had ander werk gevonden, in de keuken van een Gezellenhuis. “Gezellen” stond niet voor Limburgse gezelligheid, maar voor de vrijgezelle mannen die er voor een maaltijd kwamen, een Hollandse wel te verstaan.
Daar ontmoette zij mijn grootvader, een rasechte Groninger, vriendelijk én vrijgezel. Hij werkte in de kolenmijn en was dagelijks in het Gezellenhuis te vinden, niet alleen voor een warme hap, maar ook omdat hij verliefd was op mijn grootmoeder.
Het moet een opvallende combinatie geweest zijn: die lange, blonde man met dat kleine Indische vrouwtje, beiden ver van huis, maar zielsgelukkig met elkaar. Op hun vergeelde trouwfoto is het nog goed te zien: zijn stralende lach en de gelukkige blik in haar ogen en hoe haar smalle bruine handje vol vertrouwen in de zijne ligt.

Niet lang daarna vertrokken ze naar Groningen, naar de geboortestreek van mijn grootvader. Er wachtte hen een mooie toekomst, dicht bij zijn familie, voortaan ook de hare. Het wiegje van hun eerstgeborene zou op Groningse kleigrond staan, ze keken er verlangend naar uit.
Het bleek er veel kouder dan in Den Haag. Mijn grootmoeder deed haar best, maar kon niet wennen aan erwtensoep met varkenskluif, de tochtende latrine op het achtererf, de waterpomp die altijd vastliep en aan haar kille schoonmoeder die haar niet bij naam noemde, maar haar aanduidde met “dat zwartje van haar zoon”.
Mijn grootmoeder was bereid haar Indische recepten te delen, maar het werd niet geapprecieerd: Indisch eten en weten, daaraan had haar schoonmoeder geen behoefte.
Toen de baas van mijn grootvader, een grof gebouwde aardappelboer, zich in de aardappelschuur aan mijn grootmoeder vergreep en zij later hysterisch huilend op een stapel ruwe aardappelzakken werd aangetroffen, was dat de druppel die de emmer liet overlopen. Een schande was het, riep haar schoonmoeder, weg moesten ze, allebei dan maar, want dat “zwartje” wilde zich niet aanpassen en haar zoon hield zich doof en was bovendien stekeblind.
Mijn grootmoeder zweeg, slikte haar vernederingen dapper weg en zette haar Indische trots alweer opzij.

Terug in het zuiden, vestigden mijn grootouders zich in de Alblasserwaard, bij de Kinderdijk. Mijn grootvader werkte in de Staalfabriek te Alblasserdam en mijn grootmoeder bleef thuis. Ze deed het huishouden, zoals het hoorde in die tijd. Ze stopte sokken, lapte de ramen van hun arbeidershuisje streeploos schoon, veegde haar stoepje, kookte om en om Indisch of Nederlands, want mijn grootvader was dol op nasi én op erwtensoep. Toen na een jaar hun dochter werd geboren, was hun geluk compleet en ook de pastoor eindelijk tevreden.
Opnieuw kwam er een kink in de kabel: mijn grootmoeder werd op het consultatiebureau aangezien voor het kindermeisje, van haar eigen dochter notabene. Niets deed zij goed in de ogen van de wijkzuster, zelfs het gebruik van de slendang - een draagdoek – werd streng verboden. De Hollandse manier van opvoeden was de beste: laat de baby maar huilen, dat was goed voor haar longetjes.
Mijn grootmoeder zweeg opnieuw, slikte haar woede dapper weg en zette haar Indische trots opzij, ditmaal voorgoed.

Vanwege hun grote aanpassingsbereidheid en het toenmalige overheidsbeleid, dat erop gericht was om Indische Nederlanders zo geruisloos mogelijk te laten integreren, verloochenden velen hun Indische afkomst. Het was gemakkelijker om te zwijgen - helemaal wanneer je er niet zo heel Indisch uitzag. Maar: wie zwijgt stemt toe.
De tweede en derde generatie Indische Nederlanders weet daardoor eigenlijk veel te weinig van hun eigen cultuur. Velen verloochenen hun afkomst nog steeds. Dat is erg jammer, want culturele verworvenheden kunnen worden meegedragen als innerlijke zekerheid, als een steun in de rug.
In zijn cultuurnota “Pantser of ruggengraat” schreef voormalig staatssecretaris Nuys ooit: "Een stevig cultureel bewustzijn is bijna een voorwaarde voor een open bejegening van anderen."
Ik heb dus nog veel in te halen.