Sleur

Alain (Unkle)
Waar de liefde eindigt en de verveling toeslaat, dat is een veel besproken onderwerp. Het zou me niet verbazen als je er een complete boekenkast mee kunt vullen. En toch moet je er het gemiddelde olijke verliefde stel niet mee lastig vallen. Die willen daar niks over horen. En terecht. Verveling in een relatie, ik ben er geen voorstander van.

Wie daar wel last van heeft is de vrouw die zojuist naast me is aangeschoven in de treincoupé. Streng wijst ze haar man een zetel toe en nederig ploft hij neer. Zijn shawl moet hij inleveren bij vrouwlief, die er een keurig pakketje van vouwt. 'Jas uit, Eugène.' Eugène staat op en trekt uitermate bedeesd zijn jas uit. Vrouwlief gaat zitten, drapeert nog even neerbuigend het haar van haar man in een keurige scheiding, terwijl hij er roerloos bij blijft zitten. Om nu te zeggen dat de vrolijkheid van zijn gezicht afspat, nee.

Als je zo naar ze kijkt vraag je je af waar dit ooit begon. Vraag je je af of Eugene ooit innig het perzikenhuidje van zijn toen nog jonge vrouw heeft gekust. Misschien was Eugène wel de bink die het mooiste meisje uit het dorp had veroverd. Zijn vrienden stikjaloers. En hij de koning. Niet wetende dat hij er vijftig jaar later zo bij zou zitten. Je vraagt je af waar het mis is gegaan.

'Hè hè, nou, we zitten.' Eugène knikt instemmend. Ze zitten. In een trein op weg naar god weet waar. 'Fijn dat we nog een plekje konden vinden, hè, Eugène.' Hij knikt. 'Eugène, je hebt de deur toch op slot gedaan, hè, ja toch? Toch niet zoals vorige keer, hè!? Je wordt vergeetachtig, denk ik wel eens. Heb je de deur echt op slot gedaan?’ Eugène staart zuchtend naar buiten. 'Ja, de deur heb ik dicht gedaan...'

Een korte stilte. Ik tel rimpels. Zij heeft er heel wat. De jaren zitten in haar huid en haar grijze, bijna witte haardos. Ongeduldig rommelt ze in haar tas. Eugène heeft een krantje gevonden en begint te bladeren. Over zijn schouder leest zijn vrouw mee. 'Wat een wereld, hè? Bloedvergieten, dat kunnen ze wel! Stelletje varkens. Eugène, het is tuig, hè, tuig!' Eugène mompelt lichtzinnig wat bevestigende ja's. En de hele coupé luistert naar het betoog van de vrouw.

Kunnen we niet eeuwig doorrijden? Rijd maar door, vergeet de stations en rijd voor eeuwig door. Vergeet mij maar. Laat mij maar zitten. Maar neem haar hier naast me in godsnaam mee. Je ziet het Eugène denken, zoals hij ineengedoken tegen het raam leunt. Ik heb het met hem te doen. Eugène baant zijn weg vlug door de krant richting de sport. Waar zou een man zijn zonder de sport?

'En dan die voetbalsupporters, Eugène. Ongelofelijk. Altijd wat met die beesten. Strafkamp. Dan leren ze het wel af. Bah, voetbalsupporters. Voetbal is toch sowieso geen echte sport.'

Get up, stand up, stand up for your right. Ineens gaat het liedje door mijn hoofd. Eugène legt bedaard zijn krantje neer en keert zich tot vrouwlief. 'HOE VAAK MOET IK HET NU NOG ZEGGEN, VOETBAL IS EEN SPORT, JA!? EN EEN VERDOMD MOOIE SPORT OOK NOG EENS, JA?! DUS HOU JE COMMENTAAR VOOR JE.'

Godallemachtig. De coupé rommelt nog wat na. Her en der wordt gegniffeld. Eugène is inmiddels weer in zijn krantje gedoken. Zijn vrouw staart stil uit het raam. Voor even. 'Zijn we al in Geldermalsen, Eugène? Of zijn we Geldermalsen al voorbij, denk je? Volgens mij wel. Ik kan het niet zien, Eugène?' Stilte. Vrouwlief kruipt dichterbij. 'Eugène, je weet toch dat ik van je hou, hè?' Eugène slaat de bladzijde om. 'Ik ook van jou, schat, ik ook van jou.'