Droom

Peter (risk one)
Ik had een fantastische droom. Dat is het enige dat ik nog weet, want op het moment dat het irritante electronische gepiep mij uit mijn magisch realistische werelden scheurde vergat ik direct alles. Zonder na te denken druk ik op een knop van mijn wekker in de hoop dat het me een paar minuten meer slaap gunt.
Een kwartier later word ik wakker. Veel te laat. Ik zou nu direct zonder te douchen naar school moeten fietsen. Struikelend over de zooi die het vloerkleed van mijn kamer bijna geheel bedekt, bereik ik de deur. Terwijl mijn gedachten de vormen aannemen van een schilderij van Dalí zet ik de douche aan en wacht tot het water warm wordt. De rode tegels, beslagen met kalk, geven mijn douche een warmte die contrasteert met het donkere huis om me heen. Onder de douche herinner ik me dat ik gedroomd heb. Wat ik precies gedroomd heb zal ik nooit weten. Met moeite weet ik dat te accepteren. Ik sta veel te lang onder de douche, maar ik moet wel, ik kan niet anders. Hoe ik onder de douche vandaan kom weet ik niet, maar uiteindelijk sta ik boven. Terug in mijn kamer. Verveeld en moe pak ik mijn tas in. Er is nog een minieme kans dat ik het haal. Vroeger zou ik alles op alles hebben gezet. Vroeger zou ik niet gedoucht hebben. Vroeger zou ik direct op de fiets gesprongen zijn en als een gek naar school zijn gefietst. Vroeger kon het me nog schelen.
Buiten is het nog donker. Door de nacht fiets ik naar school. Op de klok onderweg zie ik dat ik niet meer op tijd kan komen. Ik ben de tel kwijt. Het zal wel de zesde keer zijn dat ik te laat kom. Dat wordt weer een preek. Dan komt er weer een of andere lul in een pak mij vertellen dat ik zo’n slechte mentaliteit heb. Dat ik mijn werkhouding moet verbeteren en dat er sancties genomen gaan worden. Nog negen lessen te gaan. Voor allemaal had ik waarschijnlijk thuis wat moeten doen. Voor allemaal moet ik me weer ergens uit lullen. Voor allemaal bestaat de kans dat ik in de problemen kom.
Om me heen gaan plotseling de straatlichten uit. De nacht verandert van zwart met een warme donkergele gloed naar een koud grijs. Ik kijk om me heen. Niemand kijkt op. Iedereen rijdt door. Geen enkele automobilist die abrupt op zijn rem gaat staan. Het lijkt niemand op te vallen dat de nacht op brute wijze vermoord is. Niemand springt van zijn fiets om tegen de straatverlichting te schreeuwen. De warme veilige sfeer waar ik zojuist doorheen fietste is door een computersysteem omgetoverd in een koude kille wereld en niemand lijkt erom te geven. De wereld is van Beethoven omgetoverd naar kakofonisch gejengel en er is niemand die ook maar op kijkt. Zwaarmoedig fiets ik door.
Elke dag weer. Elke dag sta ik op, minstens een kwartier te laat. Elke dag fiets ik naar school. Elke dag moet er al mijn aandacht op vestigen om die ene dag door te komen daarna zie ik wel verder. En elke dag wordt het een klein stukje erger. Elke dag ga ik later naar bed. Elke dag sta ik later op elke dag fiets ik langzamer naar school. Elke dag kunnen de lessen me minder schelen. Elke dag worden de leraren mijn werkhouding een klein beetje meer zat. Elke dag een klein stukje erger.
Ik vraag me af hoelang ik het nog vol kan houden. Ooit moet het kookpunt bereikt zijn. Misschien ben ik van school voordat het zover is. Misschien haal ik het. Het examen, een jaar eerder dan de rest. Gewoon, om er vanaf te zijn. Maar waarschijnlijk niet.
Als ik vandaag maar door weet te komen. Dan zie ik later wel verder. Als ik vandaag maar door weet te komen.
Tien minuten te laat, sta ik voor een dichte deur. Ik kan nu via de conciërge me naar de les begeven met in mijn rechterhand een rood papiertje waarop staat dat ik te laat ben. Maar de straf op ongeoorloofde absentie is lager dan die op te laat komen voor de zesde keer. Ik besluit scheikunde te laten zitten en keer mijn school de rug toe. Ik hijs me weer op mijn fiets en rijd terug. Eenmaal het gezichtsveld van iedereen die beter niet kan weten dat ik nu geen scheikunde zit te doen, zoek ik een klok op. Aan de overkant van de straat doemt een wijzerplaat op en ik smijt mijn fiets en tas aan de kant. Met de klok in mijn ooghoeken ga ik op de grond zitten. Met mijn rug leun ik tegen het oude viaduct, dat na het bakstenen muurtje overgaat in een roestig groen. De lucht is nog steeds koud en grijs, maar ik ben er aan gewend. Ik steek een sigaret aan en staar voor me uit. Ik denk terug aan de droom.