Is ze dan toch gek?

Natascha (sataN)
Ik stap langzaam in bad. Als ik op mijn knieën ga zitten, bekijk ik mezelf eens uitgebreid in de spiegel.
Mijn dijbenen, te dik, maken een driehoekje met mijn onderlijf zoals ik nu zit, wat ik er opzich wel mooi uit vind zien. Daarboven, eigenlijk; in, weer een driehoekje, donker schaamhaar.
Dan mijn buik. Ik leg een hand op mijn buik, een beetje te dik. Dan weer een driehoek, maar dan een opzekoppe; mijn ribbenkast die ophoudt. Daarboven twee borsten, te klein. Een nek, met rechts twee rode zuigzoenen. Mijn hoofd, wat me schuin van onder inspecterend aankijkt, wallen en rode tranenspoortjes. Zwart haar met blonde uitgroei, plukkerig langs mijn hoofd.
Ik bekijk mezelf en incasseer.
Ik ruik lekkere geuren. Als je zo veel in bad zit als ik bouw je op gegeven moment ook wel een verzameling badolietjes enzo op.
Ik draai me om, rug naar de spiegel en ga op mijn billen zitten. Als ik andersom zou zitten, dus naar de spiegel kijkend, zou ik op het putje zitten, en dat zit niet lekker.
Het hele huis is helemaal stil. Iedereen is weg. Opeens scharrelt een van mijn honden de badkamer binnen, ik laat me zakken in het bad en kijk vanover de rand stiekem naar haar. Pas na een tijdje heeft ze me door, zo heel erg slim is ze niet. Dan komt ze kwispelend op me af en wil ze poten geven. Ik stuur haar weg, ik wil geen hondeharenbad.
Het voelt als een soort fijne decadentie, in bad zitten terwijl ik eigenlijk op mijn werk had moeten zijn. Ziek zijn terwijl ik geen koorts heb, dat dat kan! Toen ik klein was, was dat de meetlat. Geen koorts? Hup, naar school!
Nu niet meer.
Ik zet de kraan nog wat warmer en zie mijn huid rood worden van de hitte van het water, lekker. Ik stoot mijn hoofd zachtjes aan het boek wat achter me op de badrand ligt. Dat ga ik zo lekker lezen. Maar eerst schenk ik een bekertje koud water voor me in. Ik drink de helft en giet de rest over mijn hoofd, omdat dat zo zweterig aanvoelt.
Ik til één been uit bad, en wriemel met mijn tenen. Ik besluit mijn beenhaar af te scheren. Maar niet nu, want dan moet ik weer opstaan om het scheermesje te pakken.

Ik zit vaak in dit bad, vaker dan me lief is. Want ik ben een beetje ziek. Ik ben ziek zonder koorts, ziek zonder bacterie, ziek zonder virus. Ik ben ziek zonder kruik en zonder bekertjes warme melk. Ik ben ziek zonder oplossing en ziek zonder besef. Ik ben een beetje raar ziek.
Maar ziek ben ik wel degelijk.
Ik ben ziek met misselijk, ziek met spanning, ziek met boos, ziek met gesnotter en met tranen. Ik ben ziek met honger, ziek uit moeheid, ziek met bang, ziek met onmacht en ziek met een gevoel alsof mijn hele lichaam op springen staat. Wat het dan doet springen? Een vreemd soort, nauwelijks te omschrijven energie die niet van mij is, en niet is aan te wenden voor de noodzakelijke dingen.
Met deze energie kan ik geen boterham met smeerkaas smeren, deze energie kan alleen borden tegen de muur gooien. Deze energie kan niet op de fiets stappen en naar mijn werk fietsen, maar deze energie zorgt voor het ontstaan van schokken in het binnenste van mij. Het welt op, je zou er de seismograaf op gelijk kunnen zetten, stuwt met kracht vocht naar buiten uit alle openingen van mijn lichaam. Koud zweet breekt me uit, tranen verwazen de wereld die toch al zo vaag was, en een niet aflatende stroom gesnotter komt uit mijn neus.
Als de wereld eens wist hoeveel zakdoeken ik bezit. En ik heb er nooit genoeg.
En omdat het zo raar staat op je werk al snotterend en huilend achter je pc te kruipen, blijf ik dan maar thuis, en ga ik in bad zitten.
Kennelijk behoefte aan nog meer vocht.