Een stukje geluk en een vlaagje waarheid

Daar waar wij vroeger, toen we klein waren, het vaak moesten stellen met “Daarom!” als antwoord op de vraag “Waarom?”.  Probeer ik nu als papa zijnde “Daarom!” zoveel mogelijk te vermijden en tracht ik elke wie, wat en waarom vraag komende van mijn zesjarig snotneusje of ander jong geweld te voorzien van een duidelijk en klaar antwoord. Jonge geestjes geloven namelijk nog alles wat je ze verteld en worden graag voorzien van zoveel mogelijk nieuwe informatie en juist daarom moet jij ze de waarheid vertellen, soms met memorabele conversaties als gevolg.

“Papa, wat is geluk?”, vroeg ze omhoogkijkend met haar oogjes op een kier de zon ontwijkend.
“Geluk…?” “Geluk is overal meid, en onzichtbaar, een beetje hetzelfde als onze eerste dimensie”, zei ik, misschien een beetje te snel.
“Wat is dimensie?”, vroeg mijn jongste leerling.
“Een dimensie”, vervolledigde ik haar met opgetrokken wenkbrauwen, “lieve meid... is een… streepje.”
“Wat is een streepje?”, vroeg ze ook haar wenkbrauwen fronsend als een kleine geleerde.
“Een streepje”, zei ik, “is een lijn." En ik stak mijn twee wijsvingers in de lucht, mijn vingertopjes bewegend, en toonde twee puntjes, twee bewegende vingertopjes van mijn twee wijsvingers en tekende er een denkbeeldige streep tussen en deed ze glimlachen, omdat mijn twee wijsvingers in levende wezentjes veranderden.
“Maar waarom”, vroeg ze vervolgens, blijkbaar zeer geïnteresseerd, “waarom…", vroeg ze en dacht even na, “is een streepje dan geluk?”
“Wél, mijn liefste kleine, goede vraag… omdat er overal streepjes zijn.”
“Ik zie toch geen streepjes, papa”, zei ze in het rond kijkend.
“Klopt” zei ik, “het zijn allemaal onzichtbare streepjes, net zoals geluk, dat kun je ook niet zien, maar het is overal, net zoals er overal streepjes zijn."
“Maar wat is een streepje dan, papa?”, begreep ze nog niet volledig.
“Een streepje”, zei ik, “is een lijn tussen twee puntjes”, en weer stak ik mijn twee wijsvingers op en trok een lijntje, door met mijn linker naar mijn rechterwijsvinger te gaan, “dit is punt a", zei ik, “en dit is punt b”, “wat is er nu zo speciaal, kleine”, ging ik verder, “zonder a, de ene wijsvinger, was b, de andere wijsvinger er nooit geweest en heel vroeger in een ver verleden was er maar één puntje, zo groot als mijn puntje a, en nu zijn er overal puntjes b."
Beetje van de wijs gebracht, snapte ze het nog niet en vroeg,
“Maar wat is geluk dan, papa?”
“Geluk meisje”, zei ik, “is dat jij mijn puntje bent en ik het jouwe en dat wij samen een streepje maken. Geluk is dat wij hier wandelen en de vogeltjes horen fluiten en dat we naar die fietser goedendag kunnen roepen, dat we zo dadelijk thuis kunnen komen en een warme chocomelk kunnen drinken en straks door onze telescoop naar de sterren kunnen zien, dat is geluk", knipoogde ik naar haar.
Ze straalde terwijl ik dit allemaal zei, en ze stak haar armpjes in de lucht als teken van “pak me even op, papa”.
Ik pakte haar in mijn armen terwijl ze zei, “en popcojn kunnen eten, hé papa?”
“En popcorn kunnen eten, meisje”, stelde ik haar gerust, want ze wist maar al te goed van die lekkere zak popcorn in de snoepkast.