De elfde van de elfde (revisited)

Ik heet Bas Langereis en werd geboren op 17 mei 1965 in het zo majestueuze Apeldoorn, als elfde zoon van de elfde zoon te midden van een grote familie geniale gekken. De vorige zin schreef ik exact elf jaar geleden in het eerste deel van deze vertelling, toen 11 november ook op donderdag viel. Zo zie je maar weer. Met die grote familie is in de tussentijd nogal veel gebeurd. Mijn vader is inmiddels zo dement als een deur, meer bepaald een toiletdeur, aangezien hij het grootste deel van de dag op het toilet zit, vanwege een chronische dwarskakkerij. Door die dwarsigheid kan de deur niet meer dicht, hetgeen weer de reden is dat iedereen uit het bejaardenhuis is weggevlucht en de belendende percelen onbewoonbaar zijn verklaard door de ongediertebestrijdingsdienst. Mijn vader is dus nog wel gek, maar geniaal al lang niet meer. Van mijn moeder daarentegen kun je niet zeggen dat ze ooit geniaal is geweest, maar dat geldt voor de meeste danseressen, zeker die van het Groot Beekbergs Ballet. Danseressen blinken niet uit in zelf iets bedenken; ze kunnen alleen maar uitvoeren wat een choreograaf of een ander soort homoseksueel heeft bedacht en de uitvoerenden beveelt te doen. Je zou zeggen dat moeder – nadat ze haar carrière moest staken omdat haar spagaat was vast blijven zitten - tijd genoeg had voor een studie of voor enige zelfontplooiing, maar dat was niet het geval. Het geval was dat ze alle tijd volpropte met het schoonmaken van regenboogpenen en daar dan weer haar lijf mee volpropte. Meer over de regenboogpeen in een volgende culicolumn, ook wel kookkolom geheten. Op zich hoeft het je volproppen met regenboogpeen niet schadelijk te zijn voor je gezondheid, ware het niet dat ze de peen op smaak bracht met enorme scheppen suiker. Op den duur gaven de bewoners van de belendende percelen – toen ze nog niet waren ontruimd – haar de bijnaam Tante Suikerfeest, hetgeen niet al te goed viel bij de lokale moslimgemeenschap, die dan ook hevig protesteerde onder leiding van de door deze zelfde lokale moslimgemeenschap bejubelde imam Lölrük.

Imam Lölrük was ergens eind jaren zestig ons land binnen gekomen. Hij kreeg daarbij hulp van een douanier die de slagboom voor hem omhoog deed. Niet lang daarna vond hij zijn plek in de lokale moslimgemeenschap en moedigde hij vanaf een minaret alle plaatselijke vrouwen aan om met de lokale moslim gemeenschap te hebben. Die lokale moslim, dat was hij zelf, de viezerd. Gelukkig werd zijn doortrapte praktijk doorzien door niemand minder dan Buurman Barman.
Buurman Barman was doorgaans de gehele dag dronken, behalve op het moment dat hij de doortrapte praktijken van imam Lölrük doorzag. Met gezwinde pas spoedde hij zich naar het politiebureau, maar ondanks dat hij niet gedronken had, wist hij zich de weg erheen niet te herinneren. Korsakoff maakt vele vrienden. Totaal in verwarring keerde hij terug op zijn schreden. Toen hij die eenmaal had gevonden – we spreken van een dag of wat – deed hij nog een poging om genoemde schreden te verkopen aan de eerste de beste voorbijganger: geheel toevallig was dat mevrouw Op het Stuur, die dusdanig schrok van de plotse benadering door een verwarde man, dat ze met fiets en al in de diepe greppel naast de weg belandde. Buurman Barman vroeg zich af waar de dame op de fiets toch zo plots gebleven was en vervolgde zijn weg naar huis, alwaar hij verder wilde gaan met hetgeen hij aan het doen was voordat hij ontnuchterde. Helaas kon hij zich ook niet herinneren wat hij aan het doen was voordat hij ontnuchterde, waardoor hij ietwat in paniek raakte en om alle sores aan zijn kop te vergeten het op een zwaar zuipen zette. Met z'n dronken harses werd hij seksueel opgewonden en herinnerde hij zich waarmee hij doende was voordat hij ontnuchterde: de gebruikelijke brute aanranding van achternichtje Nora.

Achternichtje Nora was natuurlijk niet helemaal debiel en had inmiddels de benen genomen. Ze had er twee en vluchtte ermee naar het enige adres waar ze zeker veilig zou zijn: het huis aan de Govert Flinckstraat 37 hier in ons zo majestueuze Apeldoorn. Het was het adres waar ik werd geboren op 17 mei 1965 als elfde zoon van de elfde zoon in een grote familie van geniale gekken. Ik liet haar binnen en vroeg hoe ze dit adres zo gevonden had. Op de hoek van de straat hing een bordje met de straatnaam, zei ze, dus heel moeilijk was het niet geweest. Ik kreeg een rood hoofd. Achternichtje Nora had met mij te doen en wilde me helpen met mijn taalachterstand. Ze pakte me bij de hand en nam me mee naar juffrouw Karreman.

Juffrouw Karreman was de juf van de eerste klas van de Prot. Chr. basisschool De Bron en ging ijverig met mij aan het werk. Ik was een trage leerling, maar toch gelukte het haar. Ik leerde lezen en schrijven en in dat schrijven kreeg ik nog plezier ook. Lezen vond ik dan weer verschrikkelijk, vandaar dat ik nooit teruglees wat ik schrijf. Maar het schrijven, dát vond ik leuk. Zó leuk, dat ik al snel schreef als een bezetene. Mijn boek Alles kan kapot verscheen in oktober 2008, in juni 2010 volgde Zelfmoord is een optie en maart 2012 werd opgeschrikt door de publicatie van Maar we leven nog. In deze werken beschrijf ik veel gedetailleerder mijn dramatische jeugd en hoe ik heb moeten leven in die grote familie vol geniale gekken. Wat ik daarin niet beschrijf, is hoe het daarna met die familie van mij is afgelopen. Maar dat zijn zorgen voor morgen. Morgen is het vrijdag. Vandaag is het donderdag 11 november, ook nog eens de dag dat het carnavalsseizoen is geopend. Vanaf heden kunnen we ons na anderhalf jaar – al dan niet met coronapas of negatieve testuitslag of mondmasker of andere uitdossing en als het allemaal door mag gaan - eindelijk weer te buiten gaan aan de grootste onzin die maar mogelijk is. Over grote onzin gesproken: met bovenstaande hoop ik maar weer eens het goede voorbeeld te hebben gegeven.

-
Apeldoorn, 11 november 2021