Balkonscène (2) - Lotgenoten (0037)

Lotgenoten,

Ik zit hier al een tijdje. De stad wordt wakker. Vanaf het balkon heb ik goed zicht op de straat en het gebouw hiertegenover. Op de begane grond zijn winkels. Er is een stomerij, een Syrisch restaurant, een tattooshop en een nagelstudio. Ertussen staan zeker drie panden leeg. Erboven zijn woningen met een balkon aan deze straatzijde. De straat is stil. Het is ook geen doorgaande weg. Het enige verkeer zijn de fietsers en scooters op het fietspad, de lijnbussen en het bestemmingsverkeer voor de winkels. En motoren, omdat het tussen de hoogbouw zo lekker resoneert als je flink gas geeft. Aan de overzijde van de straat staat een bushalte, daarachter stroomt de stadsbeek die je op verschillende plekken kunt oversteken middels een bruggetje om zo bij de winkels of het appartementencomplex te komen.

De deur van dat appartementencomplex gaat open en daar verschijnt de mevrouw die hiertegenover op drie hoog woont. Een paar jaar geleden woonde haar man er ook. Tot er een ambulance voor kwam rijden en hem op een brancard meenam. Sindsdien is de mevrouw alleen. Ze ziet er altijd picobello verzorgd uit. Haar haren zitten perfect in de plooi, ze is netjes opgemaakt en op z'n zondags gekleed, ook al is het doordeweeks. Zo ook vanmorgen vroeg. Ze komt naar buiten en ik weet wat ze gaat doen. Niet ver van de deur, voor de ingang van de stomerij, is de openbare prullenbak. Daar propt ze een niet heel grote zak in. Dan gaat ze weer naar binnen. Ze is niet de enige die dit doet. Ik zie meer mensen hun huisvuil in de openbare bakken douwen. Zo hoeven ze niet naar de containers te lopen en per lozing af te rekenen. De luie krenten. Toch ben ik allang blij dat ze hun vuil niet in de natuur of in de stadsbeek mieteren. Nee, dan die knullen van het Syrische restaurant hier schuin tegenover. Die vegen het afval van hun terras hoppa wél zo de stadsbeek in. Of nog erger: ze gaan tekeer met een brullende bladblazer in de stille straat.

Vanaf twee hoog heb ik mooi uitzicht op het verkeer dat nu op gang komt. De jeugd gaat naar school en krioelt over het fietspad of over de straat. Op de hoek is een verkeerslicht en dat negeren de fietsers en scooters veelal volkomen. De meesten rijden ook aan de verkeerde kant van de weg, waardoor het lijkt of de tweewielers overal vandaan komen. Niet alleen fietsers en scooters, maar ook auto's en motorrijders kachelen er regelmatig doodleuk door rood. Onze straat is geen doorgaande weg, maar de straat waarop hij uitkomt wel. Daar is het een drukke boel, met lijnbusdiensten, vrachtwagens en scheurende motorrijders. Ik vraag me af hoe het komt dat het zo vaak goed gaat. Gisteren zag ik een glimmende gloednieuwe knalblauwe dertigkilometerwagen met daarin een meneer die al dood was maar het zelf nog niet wist. Hij parkeerde dwars op de weg vlak voor het bankgebouw iets verderop, draaide bij het weggaan link vlak voor een aankomende bus langs en stak de kruising gewoon dwars door rood over.

Wacht, daar komt de oudere meneer met de krom gegroeide rug het appartementencomplex hier tegenover uit. Hij kan niet anders dan voorovergebogen zitten en lopen. In zijn hand een emmer en in zijn andere een bezem en stoffer en blik. Was het alweer zover? Twee keer in de week zie ik hem het trottoir voor de voordeur schoonmaken. Hij veegt alles netjes bij elkaar en gooit het afval in een emmertje, dat hij weer mee naar binnen neemt. Kijk, daar is hij bezig. Ik zie hem ook vaak in zijn huis hier tegenover. Dan zit hij op een hometrainer en zwoegt hij kilometers lang zonder vooruit te komen. Maar nu is hij aan het vegen. Met zijn kromme rug en met zijn neus bijna op de trottoirtegels. Hij hoeft niet te bukken. De man heeft het ideale lichaam voor dit soort werkzaamheden. Ik grinnik om mijn flauwe grapje. Dan is mijn aandacht afgeleid.

Want er is beweging op een balkon schuin tegenover me wat verderop. Op de eerste verdieping, boven de tattooshop, woont een moeder met twee kinderen, weet ik. Ik zie haar wel eens aan komen fietsen met de twee meisjes, die een jaar of tien en twaalf zijn. Er staat een boom net in mijn blikveld. De boom is blad aan het verliezen en daarom kan ik tussen de takken door zien dat er iets gaande is op het balkon. Op een loungestoel zit het oudere meisje en ze kijkt voor zich uit. Achter haar staat haar kleine zus en die is met iets bezig. Ik kan het niet goed zien. Mijn bril opzetten heeft geen zin, want die is voor dichtbij. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en tuur tussen de takken en de weinige bladeren door. Het grote meisje is opgestaan. Het kleine meisje neemt haar plaats in op de stoel en nu gaat haar grote zus achter haar staan. Met zelfverzekerde maar rustige halen borstelt ze de lange haren van haar zusje. Ik blijf bijna ademloos toekijken en krijg een gevoel van heimwee naar het verleden. Het jonge meisje staat op. Ik voel me betrapt en wil een andere kant op kijken. Onzin, want ik zit bijna honderd meter verderop en ze weten niet dat ik hier ben. Het oudere kind is inmiddels naar binnen, de jonge zus loopt achter haar aan. Pas nu zie ik dat ze slechts in haar onderbroek en hemd is gekleed. Ik glimlach om de onbevangenheid en de onschuld en tegelijkertijd krijg ik een brok in mijn keel van weemoed.

Wat een avonturen weer.

-
Apeldoorn, september 2021