Hoog tijd voor een kroegverhaal (24)

Ze mogen weer open zijn tot zeer laat in de avond. Sterker nog: tot diep in de nacht. Ik red dat niet. Dit kroegverhaal speelt zich dan ook af bij daglicht. Ik bevond mij in café De Hoerenzoon. Vraag me niet waarom. Ik kan het me niet herinneren. Dat heeft niet te maken met dat ik (al) te veel gezopen had. Ik zuip namelijk niet. Niet meer. Ik heb genoeg gehad. Soms spreek ik af met iemand op het terras van een kroeg. Met Aad, Willem en Reinier, bijvoorbeeld. Maar dat was niet nu. Dat was een andere keer. Nu gaat het over deze keer, de keer dat ik mij in café De Hoerenzoon bevond.

Bij binnenkomst liep ik naar de bar.
'Dag bardame,' begon ik, 'ik wil graag plat water. Liefst uit de kraan.'
'Uit de kraan?'
'Ja,' zei ik. 'Ding daarginds (met die bak eronder) op je toog, waar je aan kan draaien op dusdanige wijze dat er drinkwater uit komt. Doe mij een glas vol van dat drinkwater.'
Ze deed mij een glas vol van dat drinkwater. 'Zal ik het voor je op een rekening zetten?'
'Nee, liever niet,' zei ik. 'Breng er trouwens straks nog maar een.' Ik dronk het glas water in een paar teugen leeg, zette het terug op de bar, draaide me om en liep naar een lege tafel.

Ik was nog niet halverwege of iemand kwam mij tegemoet. Weer een dame. Een jongedame, nog wel. Ze had scheuren in haar spijkerbroek en lelijke knieën.
'Mag ik jou wat vragen?' vroeg ze.
'Nee, dank je,' zei ik. 'Ik heb daarnet al goed seks gehad.' Ik liep door. De lege tafel was nog steeds leeg en ik nam plaats.

Wat een afschuwelijk café was dit. Ik vond de meeste cafés afschuwelijk, maar deze sloeg echt alles. Het meubilair was duidelijk door een binnenhuisarchitect of interieuradviseur bij elkaar verzonnen. Lekker ludiek, al die verschillende stijlen stoelen die totaal niet lekker zaten en helemaal niet bij de tafels pasten. Op de ene stoel zat je veel te hoog; op de andere moest je debiel naar boven grijpen om je glas te pakken. Als je een glas kreeg, tenminste. Waar bleef mijn water? Of moesten ze het handmatig omhoog pompen?
'Kijk eens,' zei een stem.
'Ik had mijn ogen niet dicht,' zei ik, ook met een stem.
'Pardon?'
'Je zei: kijk eens. Maar dat deed ik al.'
'Ben jij altijd zo gevat?'
'Ben jij altijd zo snel aangebrand? Of alleen als ik je het vuur na aan de schenen leg?'
'Ik begrijp je niet.'
'Dat geeft niks,' zei ik. 'Ik kan – in tegenstelling tot veel andere mannen – een vrouw wel begrijpen.'
'Hier is je water.'
'Ik keek. Dus ik had het gezien.'
De bardame zette het voor mijn neus. 'Anders nog iets?'
'Nou, niet van je menukaart.'
'O? Iets anders dan?' vroeg ze.
'Ik wil nog wel wat kwijt.'
'Het toilet is die kant op.'
'Dat weet ik óók. Ik ben hier vaker geweest.'
'Nou, zeg het dan maar.'
Ik zei: 'Ik heb een harde stang.' Of nee, dat zei ik helemaal niet. Ik zei: 'Die binnenhuisarchitect of interieuradviseur of wat voor pipo hier de inboedel bij elkaar heeft geharkt van de rommelmarkt; wie is dat geweest?'
'Zeg dat maar niet hardop.'
'Dat deed ik toch ook niet? Ik zei het met gedempte stem, zodat alleen jij het kon horen. Vooruit, wie was het? Van welk rariteitenbureau was hij? Of zij, dat kan natuurlijk ook. Lijkt me bij nader inzien logischer ook.'
'Het was Frits.'
'Frits?'
'Ja, de caféeigenaar.'
'Ik weet wie Frits is.'
'Waarom vroeg je het dan?'
'Het was een uitroep van opperste verbijstering.'
'Met een vraagteken erachter?'
'Ja! Met een vraagteken erachter!'
'Excuus. Ik wist niet dat je boos werd.'
'Ik werd niet boos! Of wacht, nu wel. Ik bedoel: net wel. (Lastig, dat met die verschillende tijden in zo'n verhaal.) Ik zette alleen een uitroepteken achter mijn zin.'
'Zin?' vroeg ze verward. 'Zin? Hoezo zin?'
'Dan maak je maar zin. Dat zei mijn moeder altijd.'
'Grappig,' lachte ze. 'Dat zei mijn moeder ook altijd.'
Ik lachte met haar mee. Mijn moeder had het helemaal nooit gezegd. 'Het is fijn met jou praten, … eh … hoe heet je eigenlijk?'
'Linda.'
'Linda, het is me een genoegen.'
'Mij ook. Jij heet Bas, toch?'
'Bas zonder toch.'
'Huh? Wat bedoel je?'
Ik heet niet Bas toch. Ik heet Bas.'
'Jij bent grappig.'
Ik lachte. Ik vond haar totaal niet grappig. Ik vond haar wel dom. 'Dank je wel,' zei ik.
'Ik zou graag eens wat langer met je praten,' zei Linda.
'Nog langer?' Ik schrok. 'Dat ben ik niet gewend.'
'Praat je dan nooit met je vrouw?'
'De mensen kennen me te goed,' zei ik. 'Ze weten alles van mij en mijn vrouw.'
'Kom,' zei Linda. 'Je schrijft veel over je vrouw, dus ik weet van haar bestaan.'
'Sterker nog: je weet dat ik nooit met haar praat.'
'Huh?'
'Ja.'
'Waar heb je het over, Bas?'
'Lijd jij aan vroeg-dementie?'
'Niet dat ik me kan herinneren.'
'Linda, jij zei: praat je dan nooit met je vrouw?'
'Dat was een retorische vraag, Bas.'
'Niet van die moeilijke woorden gebruiken die niet bij je passen, Linda.'
'Wat bedoel je?'
'Inderdaad, ik praat nooit met mijn vrouw.'
'O?'
'Daar ben ik mee gestopt. Zo houd je een relatie goed. De meeste relaties stranden door misverstanden waarin de een niet begrijpt wat de ander wil zeggen. En omgekeerd.'
'Omgekeerd?'
'Ja, een soort verbaal standje negenenzestig.'
'Ik volg het niet meer.'
'Dat kan ik begrijpen. Ik maak het ook veel te ingewikkeld voor je.'
'Wat doe ik eraan?'
'Niet veel, Linda. Wat jij nodig hebt is een man die weinig praat.'
'Vind er maar eens zo eentje.'
'Ik zou eerst eens gaan zoeken, als ik jou was.'
'Dat is een goed idee.'
'Ja.'
'Wat: ja?'
'Ja, Linda.'
'Ja?'
'Vind jij het ook?'
'Wat?'
'Dat je eerst eens moet gaan zoeken?'
'Dat vind ik ook.'
'Waar wacht je dan op?'
'…?'
'Vooruit.'
'Vooruit wat?'
'Vooruit, ga zoeken, Linda.'
'Nu?'
'Nu!'
'Oké, Bas.'
'Tot kijk!'
Zowaar, ze draaide zich om en liep terug naar de toog.
Ik was bekaf.

'Mag ik wat vragen?' vroeg plots iemand achter mij.
Ik zuchtte. Iemand vraagt of hij of zij iets mag vragen. De kans was groot dat dit een net zo onmogelijke dialoog werd als die van zo-even. Ik draaide me om op mijn ongemakkelijke stoel. Daar stond de jongedame die eerder ook al iets aan mij had willen vragen. 'Vooruit,' zei ik. 'Ga je gang. Stel je vraag maar.'
'Excuus dat ik ernaar vraag. Het lijkt of ik je heb zitten afluisteren.'
'Geeft niet. Had ik maar niet zo dicht op een kluitje met andere mensen moeten gaan zitten. Dat gebeurt nu eenmaal in een kroeg.' Ik keek de jongedame aan. Ze had een mooi rond gezichtje met blauwe ogen en donkere halflange haren. Leuk topje met een goede vulling. Die spijkerbroek met scheuren stond haar nonchalant en maakte haar ongedwongen, gewoontjes, alsof ze mijn buurmeisje kon zijn. Dat was ze niet. Jammer. Ook jammer van die lelijke knieën die ik kon zien. 'Kom op,' zei ik, 'wat wil je vragen?'
'Ik hoorde je tegen de bardame zeggen … eh…'
'Wat? Dat ik een harde stang had? Dat zei ik helemaal niet. Of toch? Maar wat is je vraag?'
'Ga je nou zaad spuiten?'

Ik sloeg met vlakke hand op tafel, stond op en liep naar de bar. Zonder iets te zeggen legde ik een briefje van vijf euro op de toog. Vervolgens verliet ik café De Hoerenzoon. Thuis had ik weer een boel te schrijven.

-
Apeldoorn, juli 2021