Hoog tijd voor een kroegverhaal (19)

'Wat ben jij aan het doen?'
Ik keek op. 'Wat zie je?'
'Je schrijft iets op.'
'Precies.'
'O ja, jij bent een schrijver. Soms vergeet ik dat. Mag ik erbij komen zitten?'
'Als je maar afstand houdt.'
'Ik houd me goed aan de coronaregels, Bas. Maak je geen zorgen.'
'Het gaat me niet om de coronaregels. Ik wil gewoon dat je afstand houdt.'
'O? Dat begrijp ik niet.'
'Blijf een beetje uit de buurt, Bert.'
'Ach zo. Wil jij iets drinken?'
'Water, graag. Liefst uit de kraan.'
'Komt in orde.' Hij liep weg. En ik dacht dat hij erbij wilde komen zitten.

U begrijpt: ik zat in een café. Ik had het café graag Friedepiemol genoemd, maar het café heette De gemiste kans. Je verzint het niet. Ik dus wel. Ik boog me weer over mijn papiertje en zette een streep onder een letter. Toen legde ik mijn pen neer en keek ik eens rond.
Er zaten niet veel mensen hier in dit café. Dat was voor die coronaregels ook al zo, al moet ik zeggen dat ik nooit heel veel in dit café kom. In alle andere cafés trouwens ook niet, maar daar gaat het nu niet om.

'Kijk eens, je water.' Bert zette het glas voor mijn neus en ging helemaal aan de andere hoek van de tafel zitten. Netjes.
'Had je je handen ontsmet?'
'Ik geloof het wel.'
'Niet, dus?'
'Waar maak jij je druk om? Dat hele virus is een hoax.'
'Wie heeft je dat verteld?'
'Dat heeft op Facebook gestaan. En op Twitter. Je moet al die reacties onder de NOS-berichten maar eens lezen. Zit je op Facebook?'
Ik keek onder mij. 'Nee.'
'Op Twitter toch wel?'
'Ja, maar ik volg alleen schrijvers. En muzikanten die dood zijn.'
'Nou, geloof mij: dat hele virus is een hoax.'
'Dat is al de tweede keer dat je dat zegt, Bert. Dan zal het wel waar zijn?'
'Het is waar. Willem Engel zegt het ook.'
'Wie? Willem wie?'
'Engel.'

'Wie is hier een engel?'
Daar had je gut hoe heet ze ook weer. 'Gut, hoe heet je ook weer?' vroeg ik.
'Simone,' zei ze. Ze keek wat teleurgesteld. Misschien wel omdat ik haar naam niet meer wist. Ik wist ook niet meer of ik haar überhaupt ooit wel eens eerder had gezien, maar dat zei ik niet.
'Dag Simone,' zei ik. 'Wil je erbij komen zitten? Daar vlak naast Bert is nog plek.'
'Dank je.' Ze pakte de stoel waar Bert zijn been op had liggen. 'O, pardon.'
'Ik heb last van mijn enkel,' zei Bert. Met een van pijn verwrongen gezicht boog hij naar zijn been.
'O, wat naar,' zei Simone. 'Zal ik ergens anders gaan zitten?'
'Buiten, bijvoorbeeld?' wilde ik zeggen. Ik deed het niet. Ik zei: 'Pak een stoel van een andere tafel vandaan.'
'Wat een goed idee, Bas,' zei ze. 'Jullie dichters zijn zo inventief.' Ze pakte een stoel en ging vlak naast Bert zitten.
'Daarom is hij ook een dichter,' zei Bert.
'Dicht eens iets?' vroeg Simone.
'Ik ben geen dichter,' antwoordde ik.
'Mooi!' riep ze uit. 'Zoiets als die Duitse schilder, hoe heet hij ook weer, die een sigaar had getekend en dat 'Dit is geen sigaret' noemde. Of zoiets.'
'Je weet er veel van, Simone' zei ik. Met mijn hand in mijn mouw schoof ik het glas een heel stuk van mij af. 'Ik zou er meer van willen weten. Weet je ook hoe die schilder heet?'
'Even denken.' Ze trok rimpels in haar voorhoofd en keek bedenkelijk voor zich uit. 'Wat was het nou ook weer? O wacht, ik weet het. Ze heette Lelie Marleen!'
'Ik zal het eens googlen,' zei ik.
'Zit je wel op Google?' vroeg Bert.
'Ik zit op zangles,' zei Simone.
'Wat leuk,' zei ik.
'Zal ik iets zingen?'
'Volgens mij mag dat niet. Iets met druppeltjes en verspreiding en zo.'
'Dat hele virus is een hoax,' zei Bert.
'Ik zou wel wat willen drinken,' zei Simone.
'Je gaat naar de bar en bestelt daar iets wat je wilt drinken,' legde ik uit. 'De barman schenkt het voor je in. Jij neemt het mee naar deze tafel en hier drink je het dan op. Volgens mij werkt het hier zo.'
'Nou, ik wacht wel even tot er iemand van de bediening aan de tafel komt.'
'Uitstekend,' zei ik. Ik kwam niet vaak in dit café De gemiste kans, maar ik wist wel dat er helemaal nooit iemand van de bediening aan de tafel komt.
'Maar hoe gaat het met jou, Bas?' wilde Simone weten.
'Het gaat,' zei ik. 'Het gaat.'
'Dat is fijn om te horen. Met mij gaat het geweldig. Ik ben heel druk.'
'O? En dat is geweldig? Volgens mij doe je dan juist iets niet goed.'
'Hoe bedoel je?'
'Als je het heel druk hebt, doe je iets niet goed.'
'Ach zo. Nu snap ik het.'
'Fijn zo, Simone.'

'Dag Bas,' klonk plots een stem achter me. 'Mag ik je wat vragen?'
Ik keek op en draaide me zo half en half om. Het was een vent. Spijkerjasje, grijze baard, kort geknipte kop en bril. Heel lang bekeek ik hem niet. 'Jij weet van voren niet wat je van achteren uitvoert?' was mijn tegenvraag. 'Of nee, dat moet andersom.'
'Hoe bedoel je andersom?' De man keek me niet-begrijpend aan.
'Jij weet van achteren niet wat je van voren uitvoert?'
'Ik begrijp het niet.'
'Dat geeft niets. Kun je niets aan doen.' Ik wendde me weer verder tot het gesprek. 'Iemand die denkt met zijn reet,' legde ik mijn tafelgenoten uit.
'Maar mag ik je wat vragen?'
Ik zuchtte en draaide me nogmaals om. 'Goed. Een volhouder. Ik leg het uit. Je vraagt of je iets mag vragen. Dat heb je dus gedaan. Iets gevraagd. Wat wil je verder?'
'Nou, ik wou zeggen: goed dat ik je hier tref. Ik kwam hier namelijk toevallig maar even binnen. Want wat waait het hard, he?'
'Hij is niks gewend,' zei ik tegen Simone, 'dus dan is het een mietje. Of hij zoekt toenadering en in dat geval is het een homo. Saillant detail is namelijk: het waait helemaal niet!' Toen draaide ik me weer naar de meneer die aan onze tafel stond. 'Maar ter zake, vent. Wat wilt u?'
'Ik ben van de Lokale Vereeniging Kunst Voor Het Volk. Wij van de LVKVHV organiseren komend seizoen een spetterend festival waarin alle vormen van kunst en cultuur de aandacht krijgen en we zouden het fijn vinden als jij daar een literair optreden komt verzorgen.'
'Wanneer is dat dan?'
'In april 2021. De precieze dag heb ik even niet paraat.'
'April? Dan kan ik niet. April vieren wij het Grote Feest Van Moetjemekutzien.'
'O. Jammer.'
'Ja, jammer. Nu graag weer weggaan.'
Geen idee hoe deze meneer heette, maar wat ik wel weet is dat hij keurig luisterde en vertrok.

'Wat los je dat soort lastige lui toch mooi op, Bas!'
'Dank je, Simone. Wat zei je precies?'
'Ik zou al lang uit mijn slof zijn gesloten.'
'Doe je dat vaak?'
'Wat? Dat ik uit mijn slof sloot?'
'Ja. Ik vind het mooi om te horen dat er nog mensen zijn die een slof dragen.'
'Ik? Een slof dragen? Nee joh, ben je gek of zo? Ik zei dat maar bij wijze van breken.'
'Nu breekt mijn klomp,' zei ik.
'Je klomp? Wat heeft dat ermee van doen? We hadden het toch over mijn slof?'
'Ja,' zei ik. 'Dat wil ik nou wel eens weten. Hoe zit dat met die slof van jou?'
'Ik begrijp er niet veel meer van.'
'Ik anders ook niet meer,' zei Bert.
'Hou gewoon je bek, Bert.' Simone wierp hem een giftige blik toe. 'Ga 's wat te drinken halen. Witte wijn graag. Een droge Jamboree.'
'Oké.' Bert stond op. 'Jij nog water, Bas?'
'Nee, dank je. Ik moet weer op huis aan. Er ligt veel werk.'
Bert liep naar de bar.
'O?' Simone keek me aan met een verbaasde blik. 'Werk? Wat voor werk doe jij eigenlijk? Ik neem toch aan dat je van dat dichten niet kunt leven. Maar ik heb nogal veel mensenkennis, gelukkig, dus laat me raden: jij lijkt me iemand die iets doet met mensen. Werk je bij een callcentre?'

Ik stond op en frommelde het papiertje in mijn broekzak. 'Geen tijd meer om het uit te leggen,' zei ik. 'Het is hoog tijd.'
'Hoog tijd waarvoor?'
Ik knikte ten afscheid en ging naar huis.

-
Apeldoorn, september 2020