Aubergine uit de oven

'Waarom doe je dat?' vroeg een stem.
Ik keek op. Kende ik deze vent? 'Ken ik jou?' vroeg ik.
'Als het goed is wel.'
'Help me even.'
'Jack.'
'Jack? Jack wie?'
'Jack de Boer.'
'Nooit van gehoord. Waar moet ik je van kennen?'
'Van de kroeg?'
'Daar kom ik nooit meer. Dus dan zou het heel lang geleden moeten zijn dat ik je daar ooit heb gezien.'
'Jij bent toch die schrijver?'
'Er zijn er nogal wat,' zei ik. 'Welke bedoel je precies?'
'Die ene.'
'Ach zo. Dan ben ik het misschien wel. Maar waar was ik ook weer mee bezig? Wacht.' Ik draaide me om en ging verder.
'Waarom doe je dat?' klonk de stem van Jack weer.
Ik had mijn voordeursleutel pas tot halverwege het portier van de glimmende sportwagen gekrast en liet me niet afleiden. Pas toen er een heel duidelijke witte streep zichtbaar was, draaide ik me weer naar hem om. 'Wat? Waar heb je het over?'
'Waarom beschadig je die Mercedes?'
'Oh sorry,' zei ik. 'Ik dacht dat het een BMW was.'

Jack keek om zich heen. 'Maar goed dat er verder niemand op straat is,' zei hij.
'Dat is niet zo vreemd om half vier 's nachts,' vond ik. 'Het is geen uitgaansavond. Zie jij ergens een BMW?'
'Eh nee,' zei Jack. 'Het is stikdonker.'
'Hoe zag je dan dat ik het was en wat ik aan het doen was? Niet overdrijven, kerel.'
'Ik bedoel dat ik vanaf hier niet kan zien of er ergens een BMW staat.'
'Zeg dan wat je bedoelt.' Ik liep een stukje verder. 'Hier. Een BMW.' Ik trapte met mijn hak een achterlicht kapot. 'Er gaat geeneens een alarm af.'
Wel ging er een deur van een woning open. Er kwam iemand naar buiten. 'Wat moet dat daar?' gilde iemand.
Jack dook weg. Bangerik.
'Kunt u iets zachter praten?' vroeg ik. 'Er liggen waarschijnlijk mensen te slapen in de huizen hier. Het is oude bouw, dus aannemelijk dat het zeer gehorig is.'
'Wat kan mij die oude bouw schelen!' De iemand die naar buiten was gekomen, bleek een man met kaal hoofd en dikke buik te zijn.
'O. In dat geval…' Ik raapte een grote steen van de grond en wierp die door de ruit naast de deur waaruit de man met het kale hoofd en dikke buik was gekomen. Er klonk luid gerinkel.
'Wat!?' brieste de man. Ik kon het niet zien met het slechte licht van de straatlantaarn, maar volgens mij werd zijn kale hoofd erg rood. 'Dat zul je betalen!'
'O? Nu de ruit kapot is kan de oude bouw u ineens wel schelen? Vreemd.'
De man kwam op mij af.
'Ik vind uw gedrag intimiderend,' zei ik.
'Niks mee te maken!' brulde de man. Hij maakte aanstalten om mij te slaan.
'Ik voel me genoodzaakt mij te verdedigen,' zei ik en hief mijn knie.
De man greep naar zijn kruis, viel op zijn knieën en begon zwaar te ademen.
'Toch vervelend dat ik mijn mobiele telefoon niet bij me heb,' constateerde ik. 'Nu ben ik niet in de gelegenheid om een hulpdienst te bellen. Ik wens u veel sterkte.' Ik liep de straat uit.

Toen ik de hoek om was, hoorde ik voetstappen achter mij naderbij komen.
'Wat een nacht!' hijgde Jack. Hij kwam naast mij lopen.
'Enerverend, niet?' zei ik zonder hem aan te kijken. 'Inderdaad, niet enerverend. Ik heb spannender nachten meegemaakt.'
'Daarover lees ik nou nooit eens in jouw verhalen.'
'Tussen de regels door lezen, Jack.'
'Die man, weet je wel wie dat is?'
'Welke man?'
'Die man die je net tegen de grond geslagen hebt.'
'Jij bent een zeer onbetrouwbare getuige, wist je dat, Jack?'
'O? Hoezo?'
'Ik heb die man niet tegen de grond geslagen.'
'Wat maakt dat nou uit?'
Al lopende prikte ik met mijn wijsvinger in zijn oog.
'Au!' schreeuwde hij uit. Hij bleef staan en bracht beide handen naar zijn gezicht.
'Mij kun je niets maken,' zei ik terwijl ik me naar hem omdraaide. 'Ik heb je immers niet tegen de grond geslagen. Dus wat maakt het uit?' Ik liep door.

'Dat was de eigenaar van café De treiteraar,' zei Jack. Hij was weer naast me komen lopen en bedekte met een hand zijn linkeroog.
'Daar kom ik nooit meer.'
'Hij is een man met connecties.'
'Dat is niet zo bijzonder. Ik vermoed dat jij ook wel iemand kent. Ik in ieder geval wel. Al zitten daar ook mensen tussen die ik liever niet meer zou kennen. Weet je wel zeker dat het je linkeroog is dat pijn doet?'
Jack bukte zich, alsof hij mij wilde ontwijken. 'Als hij je weet te vinden, dan laat hij je in elkaar rossen of erger.'
'Als hij mij weet te vinden. Als hij weet met wie hij te maken heeft gehad.' Ik had jeuk onder mijn mondkapje, aan mijn neus welteverstaan. Toch krabde ik niet. 'Ik vertrouw jou, Jack.'
'Dank je.'
'Wist jij dat iemand heel moeilijk te verstaan is als hij een boel tanden en kiezen mist?'
'Mij kun je vertrouwen.'
'De tijd zal het leren.'

In de verte klonk een sirene. 'Snel!' riep Jack. Hij dook een stadstuin in en kroop achter een struik.
'Klopt,' zei ik. 'Goede weergave van het begrip.'
'Welk begrip?' klonk het van achter de struik.
'Snel. Je was verdwenen voor ik het wist. Vanwaar je haast?'
'Straks vinden ze ons!'
Ik boog over het muurtje dat de scheiding vormde tussen de tuin en het voetpad. Met twee handen pakte ik de struik beet en die rukte ik opzij. 'Kiekeboe,' zei ik. 'Buut Jack. Je hebt dit potje verloren, jongen. Blijven oefenen.'

Nog geen halve minuut later haalde hij me weer in. Van de sirene was inmiddels niets meer te horen. 'Ik hoop niet dat je het vervelend vindt, maar …'
'… maar houd dan je mond dicht,' onderbrak ik hem.
'Och, sorry. Ik zou niet willen dat je boos bent.'
'Zie ik er boos uit?' vroeg ik.
'Dat kan ik niet zien.'
'Geloof me dan maar op mijn woord: ik ben niet boos.'
'Nou, ik twijfelde even.'
'Twijfel is op zich niet slecht, Jack.'
'Maar?'
'Geen maar. Waarom moet er een maar aan twijfel zitten? Dat zou een tegenstelling vermoeden. Wat is de tegenstelling hier in dezen?'
'Eh, nou … ik zag je een auto beschadigen, een meneer tegen de grond werken en een struik met geweld half uit de bodem trekken. Daarom bekroop mij het gevoel dat je mogelijk boos bent.'
Ik stond stil, keek hem aan en brulde: 'IK BEN NIET BOOS!'
'O. Excuus. Fijn dat ik het nu weet.'
'Niet meer.'
'Weet ik het niet meer?' Jack schudde verward zijn hoofd.
'Niet meer boos.'
'O. Was je het wel, dan?'
'Ja, ik was boos toen ik lang geleden toch eens een keer in een café was. Ik bestelde water.'
'Gezond.'
'Uit de kraan. Daar kreeg ik ruzie over met de café-eigenaar. Hij wilde dat ik ervoor betaalde. Drie euro's maar liefst. Dat weigerde ik. Hij zei dat hij eenheidsprijzen aanhield. Ik wenste hem een enge ziekte toe, gratis. Uiteindelijk heeft die zeikerd me uit zijn afzichtelijke tent gezet.'
'Ik weet niet wat ik moet zeggen.'
'Zeg dan niets.'
'Ik zeg niets.'
'Hoor je wat je zegt? Ik was een tijdje heel boos op die kroegbaas. Vanavond was ik een stukje aan het wandelen en toevallig kwam ik in dit buurtje terecht. Dit buurtje waar hij woont.'
'Mag ik weer wat zeggen?'
'Liever niet.'
'Oké.'

'Jack,' zei ik, terwijl ik plots de straat overstak en linksaf sloeg, 'ik moet naar huis. Ik heb weer een hoop te schrijven.'
'Wat gaat het dit keer worden?'
'Een verhaal.'
'Gaaf. Heb je al een titel?'
'Nee, dat nog niet. Maar ik verzin wel iets.'

-
Apeldoorn, juni en augustus 2020