Kroeshaar (S039)

Zijn voetstappen waren niet te horen op het zachte asfalt. Om hem heen was het stil. Het was erg vroeg. Nog geen half uur geleden was de zon opgegaan. De straten waren leeg. Geen auto of fietser te zien. De stad ontwaakte traag.
Hij had zijn route zorgvuldig gekozen. Het liefst liep hij door parken en stille straten, maar soms ontkwam hij niet aan een wat drukkere weg. De laatste tijd lukte het hem steeds beter om 's morgens vroeg zijn ronde te lopen. Verschillende routes had hij en vanmorgen had hij een halflange gekozen, deels langs een spreng, via een buitenwijk naar een park en nu dan op deze doorgaande weg. Hij was nu een half uur onderweg en merkte  de eerste vermoeidheidsverschijnselen. Die negeerde hij. Gestaag rende de schrijver door.

'Hey!' hoorde hij. Dat moest voor hem zijn. Dat kon niet anders, want er was helemaal niemand op straat. Maar wie riep het?
Aan de overkant van de weg, stond iemand op de stoep. Een man. Aan de hand had hij een oude fiets. Hij zwaaide. 'Hey!' riep hij nogmaals.
De schrijver hield zijn pas in en bleef staan. De man was een donkere man. Een heel donkere man. Hij droeg sportschoenen, een spijkerbroek en een zwarte jas. Op zijn hoofd bedekte een honkbalpet zijn ravenzwarte kroeshaar. De man zei iets. De schrijver verstond hem niet goed en zette een stap naar hem toe. Hij stond nu midden op straat. De donkere man gebaarde dat de schrijver naar hem toe moest komen. Dat gebaar leek wat ongeduldig en commanderend.
'Pardon?' vroeg de schrijver, terwijl hij nog een paar passen dichterbij kwam. 'Wat vroeg u precies?'
De donkere man leek te schrikken en zette grote ogen op. 'Eh? Ben meisje?' vroeg hij voorzichtig.
'Meisje?' De schrijver moest lachen. Hij had weliswaar lange haren, maar zag de donkere man dan niet zijn baard? Die was kort getrimd, maar toch. Daarnaast liep hij niet op naaldhakken en had hij hoegenaamd geen borsten van enkele betekenis. 'Nee, ik ben een man.'
'O.' Hij haalde een papiertje uit zijn jaszak, vouwde het open en liet het hem zien. Er stond een adres op. Een straatnaam en een huisnummer. 'Waar dit?' zei de donkere man met zachte stem.
'Dat is niet moeilijk,' zei de schrijver. Hij wees de richting in waar hij zojuist vandaan kwam. 'Die kant op. De eerste weg, daar is het al.'
'Daar?'
'Ja, daar.'
'Dan?'
'Die straat die je daar ziet, die je tegenkomt.' Hij gebaarde een kruising met een weg er dwars op. 'Die straat, die is het.'
'Die?'
'Ja. Die.'
'O.'
De schrijver knikte vriendelijk en draaide zich weer naar zijn route. 'Dag!' riep hij nog. Toen maakte hij weer vaart en rende verder. Toen hij na honderd meter al lopende nog een keer achterom keek, zag hij de donkere man met de fiets midden op straat staan en een voorbijkomende fietser aanspreken. Die schudde zijn hoofd, maakte een afwerend gebaar en reed verder.

Au. Een steek in zijn borst. En een vlaag van angst. Hij minderde weer vaart en liep naar de stoep. Daar draaide hij zich weer om en keek terug de straat in. De man met de fiets was verdwenen. Misschien had hij toch de juiste weg gevonden.
De schrijver slaakte een diepe zucht en besloot het laatste stuk wandelend af te leggen. Van achter een herenhuis kwam de felle zon hem tegemoet.

-
Apeldoorn, maart 2020