Wind (S35)

Echt gemakkelijk gaat het niet, vanmorgen. Toen hij vertrok had hij flink de wind tegen. Gelijk al op de hoek van de straat, daar bevindt zich zo'n berucht tochtgat. Als je op de fiets zit en je komt er de hoek om, dan staat er voortdurend een stevige stormvlaag tussen de gebouwen en word je er bijna altijd van je rijwiel afgeblazen, van welke kant je ook komt. Maar de schrijver zit vanmorgen niet op de fiets. Hij is bezig met zijn ronde hardlopen.

Normaal gesproken rent hij liever 's avonds. Ten eerste is het dan minder druk op de straten en van september tot en met april is het ook donker, zodat niemand hem ziet draven. Op de tweede plaats lukt het hem 's avonds beter om onafgebroken te rennen. Hij had het wel eens eerder geprobeerd op zondagmorgen, maar toen moest hij na een paar honderd meter al een wandelpauze nemen. Nu viel het mee. 's Avonds was het niet te doen, met dit warme weer. Dus twee weken geleden probeerde hij het toch nog een keer in de ochtend. En het ging heel fijn. Zo fijn, dat hij sindsdien in de morgen liep. Opstaan, ontbijtje en rennen maar. Lekker.

Vandaag dus niet. Na het tochtgat en de tegenwind zweette hij al erg. De vroege ochtendzon doet er nu nog een schepje bovenop.
Het is nog wat stil op zijn route door de parken en langs de statige herenhuizen. Zo kan hij lopen waar hij wil. Hij zoekt de zachte bodem. In een deel van het park is een onverharde weg. Dat loopt lekker. Hij heeft al schoenen met de grootst mogelijke demping en nu kan hij met verende tred vooruit. Dat is op de straten anders. De trottoirs zijn ongelijk, dus loopt hij het liefst op het wegdek. Ook daar is het soms hobbelig. Sommige straten zijn oud en beschadigd. Soms is er een poging gedaan het gebarsten asfalt wat te herstellen door er her en der een nieuwe laag op aan te brengen. De nieuwe laag loopt prettig, want hij voelt zacht aan, bijna net als een onverharde weg. Zo rent de schrijver door de straten, soms links en dan weer rechts, de hobbels in het wegdek ontwijkend.
Langs de trottoirs staan hoge platanen, beuken, eiken en kastanjes. Hun wortels duwen de stoeptegels omhoog. Het duurt nog drie weken voordat de herfst begint. Maar de bomen en struiken zijn al in de najaarsstand. De hitte en droogte vragen veel van het land. In de tuinen liggen bruine bladeren op de gele gazonnen.
De blik op oneindig en het verstand op nul. Zo rent hij zijn hoofd leeg.

Ondertussen is hij bij de drukke straat beland. Hier moet hij een stukje over het fietspad. Zo komt hij bij het stadspark. Het is een langgerekt lint groen. Er stroomt een beek doorheen. Jaren lang was die beek niet te zien. Onlangs is hij weer boven de grond gehaald en nu is hij een bezienswaardigheid in de stad. Een modern bestraat wandelpad volgt de loop van de beek.
Er zijn geen bomen hier, dus de zon heeft vrij spel.

Kijk nu, er komen hem mensen tegemoet. En dat op de vroege ochtend. Hij kan hen niet goed zien, want de felle ochtendzon schijnt hem recht in de ogen. Nu zijn ze dichtbij en ziet hij dat het een man en een vrouw zijn, die gearmd naast elkaar lopen. Hij schat hun leeftijd een jaar of veertig en ondanks de warmte zijn ze netjes gekleed. Lange broek en overhemd, een rok en een jasje.
Net als hij hen passeert, gebeurt het.

Met dat hij zijn voet neerzet en zijn gewicht op zijn been laat landen, laat per ongeluk een harde wind vliegen. Hij knettert. De schrijver schrikt, schaamt zich en maakt nog wat meer vaart om zich nog sneller uit de voeten te maken.
'Gadver,' meent hij de vrouw achter zich te horen zeggen.
Hij kijkt niet om. Met een rood hoofd rent hij verder. Nog even de vaart erin. Hier oversteken bij de verkeerslichten. Het is rood, toch loopt hij door.

Nog een heel klein stukje, dan is hij de hoek om. Daar is het beruchte tochtgat.
Het is zover. De schrijver wordt bijna weggeblazen door de wind.

-
Apeldoorn, september 2018
-

Dit is het vijfendertigste deel in de eindeloze serie Schrijver.