Perpetuum Mobile

Dicht! Sluit je toch gele poort naar elders, sissend en begeleid door schel gefluit. Laat je spiegelende weerkaatsing van teleurstelling de donkere vooravond inschijnen, vermakelijk gadegeslagen door gelukkigen die zich op tijd aan de goede kant van jouw ramen wisten.

Zet je in beweging! Rol knarsend en krijsend voort over roestbruine stalen staven, scheur het donker als een werkelijk beeld van de verwantschap die je brengt tussen hier en elders. Laat ze toch wachten! Die bestuurders van fietsen en auto’s en benen, gekooid achter roodwitte bomen en bezongen door bellen met lampen.

Breng ons naar huis! Geborgen in de gele warmte van jouw ingewanden zijn wij net zo afgesloten van de nacht als beren die de winter schuwen en zich tot de lente in hun eigen donker hullen. Het blazoen van reizigers verspreid over de aarde wordt dagelijks besmet door ons, voor wie de reis verbonden is aan tijd. Aan hier en daar, aan thuis en niet thuis, aan wonen en zwoegen.

Wek hen op! Hologige silhouetten van vroegdoden die nog niet beseffen dat zij gestorven zijn en door routine gedreven blijven lopen. Diep weggezonken in hun kassen, als omwikkeld door dekens, blikken zij nietsziend de einder in. Maar was het maar een einder! Oh wat mis ik de Levant, de warme adem van het oosten. Een zucht door jouw binnenste en de doden zouden gewekt worden! Schittering in hun ogen als de einder eindelijk achter de schellen tevoorschijn komt.

Bescherm mij! Ik voel de warme hand van de Danaïden sussend om mijn oren en ogen geslagen worden, toegeeflijkheid en slaap bevorderen zij en valse tevredenheid. Woest pak ik hun frêle polsen en trek hun handen van mijn gelaat, verdwijn! De einder schimmert en schemert in de verte, waar hij hoort. De hologigen staren onverminderd en begriploos, teder gewiegd door de Danaïden die verwijtende blikken naar mij werpen. Voeg je bij ons, lijken ze te smeken, laat ons je omarmen, maar ik vrees de bodemloosheid die zij in zich dragen meer dan alles.

Open je dan toch! Gele poort met beslagen ramen, vol fijne druppels van lichaamsvocht vermengd met adem en oude lucht. Laat mij verdwijnen van tussen de doden, dit is geen reis maar een vervoer! We zijn al niet meer waar we waren en krakend tot stilstand gekomen waar we moeten zijn, of misschien nog verder van huis. Nee! Thuis, om de aanklacht tegen werkelijke reizigers zo snel mogelijk te vergeten. In ieder geval tot morgenochtend, wanneer het gevecht met de hologigen en de Danaïden zich weer herhaalt en herhaalt en herhaalt. Tot de Levant wegblijft en de hoop in het Oosten, tot de Danaïden hun armen te zacht om mij vouwen en de einder flikkerend oplost in een verte die niet meer bestaat.

Deze column werd geschreven door Daniël van schrijverscollectief Kaf.