Dodelijk verleden 55

Harms ogen gingen rond als die van een havik op zoek naar een prooi. Hij wilde een tijdelijk veilig onderkomen voor de dames. Hij zag een vierkante uitsnijding op de grond in de keuken, een houten luik. Hij trok het omhoog. Er bevond zich een ruimte onder de vloer van de keuken. Hij sommeerde Merel en Carla de krakkemikkige trap naar de ruimte onder de keuken te nemen. Naast zijn pistool in het holster op zijn heup had Harm altijd een kleine zaklantaarn. Hij scheen in de ruimte, die leek al een schuilruimte te zijn. Er stonden een bed, een tafel en twee stoelen. Carla en Merel zaten in de ruimte.
‘Blijf hier en kom er pas uit als ik jullie eruit haal. Maak geen enkel geluid’, zei hij rustig. Harm trok zijn wapen en tegelijkertijd een vol magazijn uit een leren hoesje aan zijn riem. Onder zijn colbert leek het wel een standaard politieriem, vol met handige zaken.

Er klonk een schot, afgevuurd door het huiskamerraam van de bouwval. Harm zat langs een muur van de keuken naast de deur; tenminste, er had een deur in moeten zitten tussen de houten posten. De kogel die afgevuurd was, sloeg in de houten post van de keukenruimte, vlak naast Harm. Een splinter drong Harms wang in. Hij trok hem eruit alsof hij een lastige wesp wegpinkte. Nu zag hij een vrouw voor het keukenraam. Harm vuurde direct twee maal. De vrouw zakte direct in elkaar. ‘Nog drie’, zei hij zacht. Hij kroop op zijn knieën naar de huiskamer en weer werd er op hem gevuurd. Hij voelde een inslag in zijn bovenbeen.
‘Godverdomme!’ schreeuwde hij. Op dat moment kwamen er tegelijkertijd twee mannen binnengestormd. Harm was niet bezig met zijn been. Hij leek intuïtief te weten dat ze door de voordeur zouden komen omdat ze wisten dat hij geraakt was. Hun amateuristische overmoed werd hard afgestraft. Harm schoot zijn overgebleven acht kogels in de mannen. Al zijn kogels troffen doel, maar de mannen schoten ook. Harm werd in zijn schouder geraakt. Hij voelde de kracht uit zijn linkerarm verdwijnen. Toch laadde hij zijn wapen opnieuw met de laatste tien kogels. Een man lag aan Harms voeten en kreunde nog. Harm vuurde een kogel recht in zijn schedel. Het was stil, dodelijk stil. Hij hoopte dat Carla en Merel ook doodstil zouden blijven, zoals hij met ze afgesproken had. Hij trok zijn eigen lichaam met veel moeite naar een hoek van de ruimte omdat hij wist zo de meeste kans te maken de laatste aanvaller ook te raken. Maar het bleef stil. Hij dacht na: ‘Moet ik stil blijven? Dan bloed ik leeg en zijn de dames ook dood. Moet ik een gil geven om zo duidelijk te maken dat ik nog leef?’ Hij besloot het laatste te doen.
‘Hé, klootzak, hoeveel kogels heb jij nog? Ik heb er nog dertig en ze zijn alle dertig voor jou of beter gezegd: in jou’, zei Harm in het Engels. Harms gezicht was naar de ruimte van de kamer gericht, niet naar een muur. Hij wist dat het voor de aanvaller moeilijker zou worden zo te peilen waar Harm zich precies bevond. De enige overgebleven aanvaller begreep dit niet en sprak gewoon.
‘Ik heb een hele auto vol en kan hier twee dagen mee doorgaan en volgens mij ben jij ge……’ Op dat moment vuurde Harm zijn wapen leeg op de muur waar hij het dichtst bij was. En direct rolde hij naar een kast langs de langste muur van de ruimte, weg van de muur waar hij doorheen gevuurd had.
‘Verdomme, klootzak!’ schreeuwde de man. Harm wist dat hij hem geraakt had. De man schoot zijn wapen leeg op de muur waar Harm ook doorheen gevuurd had. Harm keek vanachter de kast vandaan, hij was niet nog eens geraakt. Er waren genoeg kogels door de muur gevuurd om er nu doorheen te kijken. Harm scheen met zijn zaklamp door de vele gaten en zag dat delen van zijn lichaam bewegingloos waren. Hij kon niet zijn hele lichaam zien. De onbekende lag in een foetushouding. Harm gokte het erop. Hij kon wel wachten, maar dan zou hij zelf leegbloeden.
‘Dames! Kom maar.’ Niet veel later hoorde hij hoe het luik van de ruimte werd gegooid. Merel vloog naar Harm toe.
‘Jezus, wat een bloed, man’, zei ze angstig.
‘Haal de verbanddoos uit onze auto en kijk ook in hun auto of je wat bruikbaars kunt vinden. Carla, verzamel jij de wapens van de doden. Ik wil een geladen wapen hebben.’ Merel kwam terug met twee verbanddozen.
‘Zij hadden er ook een en die hebben ze niet meer nodig’, zei ze koel. Ze begon Harm te verzorgen en trok de riem die hij al om zijn been had gesjord los. 
‘Geen bloedvat geraakt, Harm. Ook in je schouder niet. Er zitten geen kogels meer in je lijf. Ze zijn er beiden dwars doorheen gegaan. Je hebt echt heel veel geluk.’
‘Jij weet er wel veel vanaf, hè?’ vroeg Harm. Hij leek zijn bedenkingen te hebben. Merel schonk geen aandacht aan zijn opmerking. Ze ontsmette zijn wonden en verbond hem. Zijn schouder stopte al snel met bloeden door het drukverband dat Merel om had gedaan. Zijn been bleef wel bloeden, maar niet ernstig.

Ondertussen op de Route du Soleil.

Ik was was in slaap gevallen. Terwijl ik mijn ogen langzaam openden en zag hoe hard Hernou reed. Het was nacht, ik wist absoluut niet waar we waren en hoe laat het was.
‘Waar zijn we? Hoe lang ben ik weg geweest?’
‘Weet je het nog? Met al je vragen?’ zei Hernou glimlachend terwijl hij uit zijn ooghoeken naar mij keek. Ik wist het nog .
‘O ja, mijn kinderen, mijn huis, de apotheek. Daar aan denken. Ja, ik weet het nog. Ik kan net zo goed gaan slapen, aan mijn dromen heeft Greta ook niets.’ 
Hernou kon erom lachen. In werkelijkheid waren zij op weg naar Hernou’s huis in de buurt van Antwerpen en reden ze nu ter hoogte van Orléans over de Route du Soleil. Hernou had om de driehonderd kilometer getankt en had dat uitgerekend met behulp van de borden en de afstanden die erop weergegeven werden. En hij reed ook erg hard: gemiddeld honderdtachtig kilometer per uur. Voor de Porsche een kruissnelheid, voor de politie een reden om hem herhaaldelijk aan de kant te zetten. Maar het was vreemd, we werden wel opgemerkt door de gendarmerie maar ze namen geen moeite ons aan te houden.

Ik kon niet slapen. Hernou zag het en gaf mij een zwart doekje met elastiek eraan dat ik voor mijn ogen moest doen.
‘Ik denk dat ze het toch wel te weten komt, Hernou’, zei ik rustig.
‘Klopt, maar ik wil er eerst zijn, nog voordat zij uitgevonden heeft via jouw gedachten waar we naartoe rijden. Ik moet het een en ander nog voorbereiden.’
‘Wat?’
‘De grote confrontatie, Martha. Het is onvermijdelijk dat het daar gebeurt waar wij nu naartoe rijden. Een van ons gaat het leven laten daar, ook dat staat vast’, zei hij vastberaden.
‘Dus als het allemaal zo is,’ ik glimlachte weer want het was eigenlijk ongelofelijk dat zij mijn ouders waren, ‘dan gaan mijn ouders elkaar vermoorden en ik weet het nu. Weet je Hernou, het lijkt wel of ik in een slechte Disney-tekenfilm zit vol idiote karikaturen. Ik kon mij er vroeger om doodlachen.’
‘Er gebeuren wel ergere dingen in de wereld dan ouders die elkaars gelijke zijn in de meest erge zin van de betekenis.’
‘Die snap ik niet’, zei ik.
‘Ik zal je het hele verhaal vertellen. Hoe ik Greta heb leren kennen en wie of wat wij zijn, maar ook waren. En aan die kennis heeft zij niets dus het is redelijk veilig.’